Achteraf voelen we ons helaas vaak nog slechter door dit gedrag. Waarom doen we het dan toch?
Even geleden kreeg mijn beste vriend zwaar nieuws te verwerken. Met een groep vrienden zaten we om hem heen, delend in elkaars verdriet. Uit het niets liet hij weten dat hij ongelofelijk veel zin had in een broodje ham. Direct stonden we op, blij iets voor hem te kunnen betekenen. Even later zat de hele vriendengroep te genieten van pistolets met ham, zelfs degenen die al jaren overtuigd vegetariër waren. In emotionele of stressvolle periodes lijken onze principes, zoals geen vlees willen eten, vaak minder sterk dan onze verlangens. Nu is het eten van een broodje ham nog relatief onschuldig, maar mensen grijpen uit emotie ook vaak terug op meer risicovolle oude gewoontes. Sommigen beginnen opnieuw met roken, ze drinken of eten te veel. Deze reacties op stress of emotie zijn een vorm van coping: we zoeken manieren om met onze gevoelens om te gaan, of om onze problemen te omzeilen. Achteraf voelen we ons helaas vaak nog slechter door dit gedrag. Waarom doen we het dan toch?
De redenen hiervoor zijn terug te leiden op de werking van ons brein. Onder normale omstandigheden kunnen we vertrouwen op twee afzonderlijke systemen in de hersenen voor het bepalen van ons gedrag. Enerzijds vertonen we doelgericht gedrag, dat wordt aangestuurd vanuit onze prefrontale cortex. Het helpt ons te bereiken wat we willen op de lange termijn, zoals een diploma behalen. Dit gedrag is gebaseerd op het aanleren van de consequenties van onze acties, zowel de negatieve (‘als ik alcohol drink, voel ik me de dag daarna slecht en kan ik niet studeren’) als de positieve (‘als ik iedere dag een paar uur studeer, slaag ik voor mijn examen’). Wanneer we ons diploma willen behalen, weten we dus wat ons te doen staat: niet drinken en hard studeren.
Stresshormonen verstoren je zelfcontrole en planning. Je kunt je impulsen niet meer onderdrukken
Anderzijds handelen we ook vaak uit gewoonte. Dat bespaart ons tijd en energie, die we dan weer in ons doelgerichte gedrag kunnen steken. Volgens wetenschappers is gewoontegedrag het gevolg van zogenaamde aangeleerde stimulus-respons-combinaties. Wanneer we in een bepaalde context (in deze theorie de stimulus genoemd) een bepaalde actie (of respons) maar vaak genoeg herhalen, vormt zich in onze hersenen een associatie tussen die twee zaken. Als je telkens wanneer je een biertje drinkt in een café (de stimulus) ook een sigaret rookt (de respons), kunnen we spreken van een gewoonte. Op den duur zullen bepaalde contextuele cues, zoals het ruiken van bier of het eten van dezelfde chips als ze in het café serveren, al voldoende zijn om het gewoontegedrag uit te lokken. Hierbij spelen de subcorticale gebieden, een groep kleine hersengebieden die diep weggestopt zit onder de grote grijze hersenmassa, een cruciale rol.
Recent onderzoek laat zien dat de hormonen die vrijkomen wanneer we gestrest of emotioneel zijn, ervoor zorgen dat we sneller overschakelen van doelbewust gedrag naar gewoontegedrag. Deze hormonen verstoren namelijk hersenfuncties zoals zelfcontrole en planning. Het lukt niet langer onze impulsen te onderdrukken, we verliezen onze langetermijndoelen uit het oog en grijpen terug op gewoontes die op de korte termijn belonend werken, bijvoorbeeld omdat er dopamine bij vrijkomt, waardoor ons stressniveau onmiddellijk daalt.
Gewoontes zijn enorm hardnekkig: eenmaal aangeleerd, komen we er alleen met heel grote moeite soms weer van af. Een mogelijke oplossing kan zijn om een bestaande gewoonte te vervangen door een nieuwe; eentje die gezonder is, maar even eenvoudig en ontspannend. In alle eerlijkheid: in sommige periodes van mijn leven had ik bij verdrietig nieuws waarschijnlijk direct een sigaret opgestoken. Bij nader inzien is samen een pistolet met ham eten dus zo slecht nog niet.