Onderzoek laat zien dat katten- en hondenbaasjes zich gedragen als ouders en hun huisdieren ook opvoeden. Daar is een evolutionaire verklaring voor.
Honden in een kinderwagen. Bumperstickers met de tekst ‘Ik hou van mijn klein-katten’. Zie jij zulke dingen ook steeds? Dat kan kloppen. Meer en meer mensen investeren heel wat tijd, geld en aandacht aan hun huisdieren – zeker in de Verenigde Staten. Maar ook bij ons. Ruim de helft van de Nederlanders en Belgen heeft een huisdier. Katten zijn het populairst, gevolgd door honden. In België geven mensen gemiddeld 550 euro per jaar uit voor hun hond, zo blijkt uit recdent onderzoek van handelsfederatie Comeos. Het geld gaat niet alleen naar voeding, maar ook naar speelgoed, medicatie, dierenoppas en –verzorging. In een onderzoek van EenVandaag – in volle energiecrisis – zeggen twee van de drie huisdiereigenaars dat ze liever op hun eigen leven bezuinigen dan op dat van hun huisdier.
Het mag duidelijk zijn: we geven heel veel om onze huisdieren. Soms lijkt het wel of het onze kinderen zijn en we ze opvoeden. Kunnen we dit soort zorgend gedrag tegenover dieren echt beschouwen als opvoeden? Of is er iets anders aan de hand?
Geen kinderen, wél een huisdier
Ik ben antropoloog. Ik bestudeer mens-dier-intereacties, een veld dat bekendstaat als antrozoölogie. Ik wil het gedrag van pet parenting onderzoeken vanuit het perspectief van de evolutionaire wetenschap. Want uiteindelijk wijzen culturele normen én de evolutiebiologie allebei in de richting van focussen op je eigen kinderen. Waarom zou je energie steken in de opvoeding van dieren van een compleet andere soort?
We leven in een unieke tijd in de menselijke geschiedenis. Veel maatschappijen ondergaan grote veranderingen in hoe mensen leven, werken en met elkaar omgaan. De vruchtbaarheidscijfers zijn laag en we hebben meer keuze qua levensstijl. Die factoren kunnen ertoe leiden dat mensen langer studeren en zichzelf definiëren als een individu dat de familiale verplichtingen overstijgt. Als je basisbehoeften gecoverd zijn, kun je focussen op zogenaamde hogere psychologische behoeften zoals succeservaringen en een gevoel van zingeving. Dat is de ideale setting om actief te kiezen voor een focus op huisdieren in plaats van op kinderen.
Baasjes zien hun dier als een individu met gedachten en emoties
In eerder onderzoek interviewde ik 28 huisdiereigenaars die bewust geen kinderen hadden. Zij gaven aan dat ze actief gekozen hadden voor een kat of een hond in plaats van een kind. In veel gevallen gebruikten ze ouder-kind-termen in relatie tot hun huisdier. Ze noemden zichzelf bijvoorbeeld een kattenmoeder. Ze benadrukten ook dat ze de soortspecifieke noden van hun honden en katten vervulden. Zo kwamen ze bijvoorbeeld tegemoet aan de nood om te foerageren door een voerpuzzel te gebruiken – waarbij honden of katten moeite moeten doen om eten te krijgen. Bij kinderen gebeurt dat natuurlijk anders. Die krijgen hun bordje voorgezet aan tafel. De huisdierbaasjes erkenden verschillen tussen dieren en kinderen als het gaat om voeding, leren en socialisatie. Ze vervingen kinderen dus niet gedachteloos door ‘pluizige baby’s’ door hen te behandelen als kleine mensen met een vacht.
Andere onderzoekers komen tot soortgelijke bevindingen. Huisdiereigenaars beschouwen hun dieren als individuen met gedachten en emoties. Dit soort begrip van de geest van het dier stimuleert de ontwikkeling van een ouder-identiteit tegenover gezelschapsdieren. In andere gevallen zien twijfelende vrouwen en mannen hun behoefte om te zorgen voldoende vervuld door hun zorg voor een huisdier, wat hen sterkt in hun beslissing om geen kinderen te maken.
Evolutionair voordeel
Deze bevindingen geven echter nog geen antwoord op de vraag of mensen die huisdieren verkiezen boven kinderen zich echt als ouders gedragen tegenover hun dier. Voor antwoorden richt ik me tot de evolutie van ouderschap en zorg.
Evolutionair antropoloog Sarah Hrdy (University of California in Davis, VS) schreef in 2009 dat mensen ‘cooperative breeders’ zijn – samenwerkende ‘fokkers’. Dat betekent dat het in ons DNA en onze vroege geschiedenis ingebakken zit om voor kinderen te zorgen die niet de onze zijn. Antropologen en biologen noemen dat fenomeen alloparenting. Mensen die elkaar hielpen om kinderen groot te brengen, hadden daar een evolutionair voordeel bij: hun kinderen hadden meer kans om te overleven en zo hun genen door te geven. Voor onze verre voorouders betekende dat wellicht dat sommige mensen in kleine nomadengemeenschappen babysitten in ruil voor voedsel of andere zaken.
Ik meen dat dit stukje evolutionaire geschiedenis pet parenting kan verklaren. Als mensen geëvolueerd zijn om voor andermans kinderen te zorgen, en de huidige maatschappij maakt kinderzorg moeilijk of minder aantrekkelijk voor sommigen, dan is het logisch dat mensen zich op andere soorten in huis gaan richten om te ‘moederen’. Alloparenting gericht op gezelschapsdieren biedt de mogelijkheid om de geëvolueerde zorgbehoefte in te vullen, zonder dat je daar zoveel tijd, geld en emotionele energie in moet investeren als in kinderen.
Natuurlijke behoefte
Ik wilde dit fenomeen van volwassenen zonder kinderen en met huisdieren verder doorgronden met een online bevraging via sociale media, gericht op Amerikaanse honden- en katteneigenaars. De enqûete bevatte vragen over hechting en verzorgend gedrag, waarbij ik de Lexington Attachment to Pets-schaal gebruikte. Daarnaast voegde ik vragen toe over specifiek menselijk verzorgingsgedrag gericht op huisdieren – dingen zoals voeden, wassen en leren. Ten slotte peilde ik ook naar de mate van autonomie van de dieren in huis.
In totaal vulden 917 mensen de enquête in, van wie er 620 kinderen hadden en 254 niet. 43 mensen beantwoordden de vraag naar kinderen niet. De overgrote meerderheid waren vrouwen, iets wat je heel vaak ziet in onderzoek naar mens-dier-interacties.
Zowel de ouders als de mensen zonder kinderen rapporteerden veel momenten van training en spel met hun huisdier. Logisch, want honden en katten moeten leren hoe ze zich in de mensenwereld moeten bewegen. De bevraagden spraken over socialiseren, training en verrijking (inclusief spel) voor hun dieren.
Mensen zonder kinderen namen vaker als enige de zorg op voor hun dier. Ook dat is logisch. Ouders nemen vaak een dier in huis om hun kinderen te helpen om verantwoordelijkheid op te nemen en te zorgen voor anderen. Kinderloze huisdiereigenaars investeren hun tijd, geld en emotionele energie rechtstreeks in hun hond of kat.
Zij rapporteren ook een grotere gehechtheid aan hun dier. Ze zagen hun huisdier vaker als een individu dan mensen met kinderen. Ze gebruikten ook vaker termen als ‘ouder’, ‘kind’, ‘kids’ en ‘oppassers’ als het over hun relatie met hun dier ging.
Deze verschillen, samen met de bevinding dat mensen zonder kinderen de nadruk leggen op soortspecifieke behoeften, suggereert dat pet parenting gelijkstaat aan parenting pets. De details verschillen natuurlijk. De hondenschool is wat anders dan de kleuterschool. En met je hond een geurenwandeling doen is niet hetzelfde als je kind een kleurboek geven. Maar beide praktijken vervullen dezelfde geëvolueerde behoefte. Zowel kinderen als huisdieren komen tegemoet aan onze natuurlijke behoefte om te zorgen voor een bewust, gevoelig individu, om hem of haar dingen te leren en ervan te houden.
Mijn collega’s en ik verzamelen nog steeds gegevens van over de hele wereld die aantonen hoe mensen leven met dieren. Deze studie wijst er alvast op dat mensen niet zozeer geëvolueerd zijn om te kinderen te ‘bemoederen’, maar om te zorgen. Daarom is wie we verzorgen en wanneer we dat doen, veel flexibeler dan je zou verwachten.
Dit artikel verscheen eerst op de website van de non-profit organisatie The Conversation.