Een bekende theorie luidt: spinnenangst is een overblijfsel van de evolutie. Mogelijk hadden onze voorouders op een bepaald punt in de evolutie een grotere overlevingskans als ze bang waren voor spinnen. Klopt dat?
De tarantula kwam voor in gebieden waar ook Homo sapiens leefde en kan pijnlijk bijten. Volgens de grondlegger van de theorie, psycholoog Martin Seligman, hebben we van onze voorouders een gevoeligheid voor spinnenangst geërfd. Hij noemt die gevoeligheid prepared learning. Spinnenangst is niet aangeboren, maar we worden wel snel bang. Bijvoorbeeld door een eng verhaal of een nare gebeurtenis.
Er is wel wat kritiek op deze theorie. Ten eerste hebben mensen met een spinnenfobie vaak helemaal geen nare herinneringen aan spinnen. Ze weten niet waardoor ze bang zijn geworden. Ze weten wel wanneer ze voor het eerst bang waren, of menen vanaf de geboorte bang te zijn geweest. Een tweede tegenargument is dat er wereldwijd zowat 35.000 verschillende soorten spinnen leven. Slechts 35 daarvan, waaronder de tarantula, zijn gevaarlijk. Zou die zeldzame spin zo’n belangrijke rol in de evolutie spelen? Het is twijfelachtig. Bovendien zal de spin vaker gedood worden door de mens dan andersom.
Ik liet spinnen over koekjes heen lopen. Mensen met een spinnenfobie wilden die absoluut niet opeten
De gevoeligheidstheorie is ook nog eens lastig wetenschappelijk te testen. Er zijn wel pogingen ondernomen. Proefpersonen kregen een milde elektrische schok, direct nadat ze een bloem óf spin kregen te zien. De vrijwilligers die de schokjes kregen na het zien van de spin bleven iets langer angstig reageren op spinnen nadat de elektrische schokjes gestopt waren. Het lijkt alsof je dus inderdaad sneller bang te maken bent voor spinnen dan voor bloemen. Toch was het verschil tussen de twee groepen niet erg groot. Bovendien hebben deelnemers misschien toch nare ervaringen met spinnen of enge kinderboeken over spinnen gelezen.
En dan is er nog een aantal merkwaardigheden bij de spinnenfobie als je haar vergelijkt met andere angststoornissen, zoals vliegangst. Ten eerste laten mensen met spinnenangst zich zelden behandelen. Bij de meeste andere fobieën gebeurt dat wel. Met spinnenangst valt blijkbaar goed te leven. Ten tweede gaat angst voor spinnen vaak gepaard met walging. Misschien omdat ze zo klein zijn en snel tussen je haren of kleren kunnen kruipen? Toen ik nog aan de Universiteit Maastricht werkte, liet ik spinnen over koekjes lopen. Vrijwilligers met een spinnenfobie kregen dat koekje vervolgens voorgeschoteld. Ze wilden het absoluut niet opeten. Wie bang is om te vliegen, eet zonder problemen een lekkernij uit het vliegtuig.
Andere angststoornissen hebben tot slot een aantal duidelijke kwetsbaarheidsfactoren. Mensen die erg neurotisch zijn, een depressie hebben of net iets vervelends hebben meegemaakt, zoals een echtscheiding of ontslag, lopen een groter risico om angstig te worden. Bij spinnenangst speelt dat geen rol.
Kun je van spinnenangst af komen? Ja! Je moet spinnen dan vooral níet vermijden. Anders blijf je bang. Met behulp van exposure-therapie helpt een deskundige je om stapje voor stapje dichter bij een spin in de buurt te komen. Zo zie je uiteindelijk in dat je voor een spin helemaal niet bang hoeft te zijn!