We zijn officieel volwassen als we achttien worden. Zijn onze hersenen dan ook ‘af’?
De hersenen bestaan grofweg uit twee structuren: witte stof en grijze stof. Grijze stof bestaat uit zenuwcellen en witte stof uit de uitlopers van die zenuwcellen – de verbindingen tussen de hersencellen die verantwoordelijk zijn voor de communicatie. Uit onderzoek dat tot nu toe gedaan is naar hersenontwikkeling blijkt dat de grijze stof doorgroeit tot we ongeveer vijfentwintig zijn, en de witte stof tot ons dertigste. Onderzoekers brachten dat in kaart met behulp van MRI-scans.
Vanaf de geboorte tot het zesde levensjaar neemt onze grijze stofmassa eerst flink in volume toe. Dit zorgt ervoor dat je je goed kunt aanpassen aan de omgeving waarin je opgroeit. De toename begint vaak in gebieden die zintuiglijke informatie verwerken.
Vanaf het zesde levensjaar stagneert die groei, en vanaf de adolescentie neemt het volume van de grijze stof een beetje af. Dat klinkt gek, maar het is logisch. Het kost namelijk energie om al die cellen te onderhouden. Het brein behoudt enkel de cellen die veel gebruikt worden en die al veel verbindingen hebben aangemaakt. De hersenen worden zo eigenlijk steeds efficiënter.
Niet alle hersengebieden ontwikkelen zich even snel. Zo bestaan er verschillende zogenoemde sensitieve en kritieke periodes waarin kinderen extra gevoelig zijn om nieuwe dingen te leren. Talen leer je bijvoorbeeld het best vóór je tiende.
Vanaf je dertigste begint je brein iets te krimpen
In de adolescentie en tot ongeveer je vijfentwintigste ontwikkelt onder meer de frontale schors zich nog. Dat gebied ligt net achter je voorhoofd en speelt een rol bij onder meer plannen, nadenken, complexe informatie verwerken, de consequenties van je eigen gedrag overzien … In de adolescentie kan er trouwens een soort disbalans ontstaan in de hersenen doordat het ene gebied zich sneller ontwikkelt dan het andere. Zo groeit de frontale schors vrij traag, terwijl onder meer het striatum, een gebied dieper in de hersenen dat betrokken is bij emoties, motivatie en gevoeligheid voor beloningen, zich veel sneller ontwikkelt. Dat zorgt ervoor dat we in deze levensfase soms emotioneel reageren of extra gevoelig zijn voor beloningen.
Tussen het achttiende en vijfentwintigste levensjaar ontwikkelt ons brein zich hoogstwaarschijnlijk ook op sociaal gebied, net als in de adolescentie. Maar we weten nog niet of er sprake is van een sensitieve of kritieke periode in de ontwikkeling tijdens de jongvolwassenheid. Mogelijk slagen we er in die levensfase steeds beter in ons aan te passen aan verschillende sociale situaties. Je bent werknemer, vriend, partner en soms ook ouder. Daarnaast lijkt het alsof we ook beter leren te onderscheiden wat we zelf willen of vinden en wat onze omgeving van ons verwacht. We leren meer rekening houden met anderen en hebben meer controle over ons eigen gedrag.
En na je dertigste? Het is niet zo dat je brein dan direct af begint te takelen of dat je niets meer kunt leren. Het brein blijft plastisch. Dat zien we ook bij mensen die bijvoorbeeld een tumor ontwikkelen: hersengebieden kunnen functies van elkaar overnemen, of gaan samenwerken. Vanaf je dertigste begint je brein iets te krimpen, maar vanaf ongeveer zeventig jaar gaat die afname sneller, waardoor je zult merken dat er verbindingen verloren gaan en bijvoorbeeld je geheugen minder wordt.
Ilse van de Groep promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Leiden University en Amsterdam UMC. Ze doet onderzoek naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van sociaal en antisociaal gedrag. Wetenschapsjournalist Anouk Bercht legde haar deze vraag voor en tekende haar antwoord op.
Heb je ook een vraag voor de wetenschap? Geef ze door via www.ikhebeenvraag.be