Professor psychologie Bram Vervliet (KU Leuven) legt uit waar angst voor spinnen en andere gevaarlijke dieren vandaan komt. Hij ziet ook hoe hedendaags racisme gelijkenissen vertoont met angst voor spinnen en wat we eraan kunnen doen.
In 2003 werd Marquise Hudspeth, een jongeman van 25, gedood door de politie in Shreveport, Lousiana, in het diepe zuiden van de Verenigde Staten. De agenten hadden hem doen stoppen omdat hij niet stuurvast reed – ze wilden controleren of hij gedronken had. Een routineklus, zou je denken. Maar het ging vreselijk mis. Toen hij uitstapte, stak hij zijn handen voor zich uit en toonde het mobieltje dat hij vasthad. Seconden later lag hij levenloos op de grond, met negen kogels in de rug.
Zijn misdaad? Dat hij zwart was. De agenten zagen iets metaligs blinken en besloten in een flits het zekere voor het onzekere te nemen. Een flits van een paar milliseconden, die het onvervangbare leven van een mens bezegelde. In die milliseconden tuimelden psychologische processen over elkaar heen in de hoofden van de agenten om de beslissing vorm te geven. Om de trekker over te halen of niet. Dit is psychologie op het scherpst van de snee.
We weten helaas dat dit voorbeeld niet alleen staat. De Black Lives Matter-beweging klaagt terecht aan dat mensen van kleur een grotere kans lopen om door een politiekogel te sterven. Wat is hier aan de hand? Om deze tergende ongelijkheid aan te pakken, moeten we eerst goed begrijpen waar die vooroordelen vandaan komen.
Spinnen en slangen
Vanuit biologisch-evolutionair standpunt zijn er twee mogelijkheden: ofwel zijn racistische vooroordelen aangeboren, ofwel zijn ze aangeleerd. Het lijkt raar dat vooroordelen zich in onze genen kunnen verankeren en van generatie op generatie doorgegeven worden. En toch zijn er aanwijzingen in die richting. Niet meteen van racisme, maar uit onderzoek naar andere vooroordelen. Ik heb het over vrees voor spinnen en slangen.
Als je erbij nadenkt, is het best gek dat zoveel mensen fobisch bang zijn voor spinnen en slangen (3-5%), of er een zeker afgrijzen voor hebben (30%). Want die dieren zijn in onze contreien volstrekt ongevaarlijk. Er zijn andere zaken die veel gevaarlijker zijn. Auto’s bijvoorbeeld, of wapens. Schoonmaakproducten. Keukenmessen. Waarom worden mensen daar dan niet doodsbang van? Dit onevenwicht toont dat de vrees voor spinnen en slangen irrationeel en willekeurig is. We hebben een vooroordeel tegen spinnen en slangen.
Deze vrees kan genetisch verankerd zijn. Tot op vandaag sterven wereldwijd jaarlijks tienduizenden mensen aan slangenbeten. We kunnen er dus van uitgaan dat slangen in onze evolutionaire geschiedenis gevaarlijk zijn geweest, waardoor bangere mensen een grotere kans hadden om te overleven. Daar komt nog bij dat de mens niet het enige dier is dat bang is van slangen. We delen die angst met andere apen. En dat is interessant, want uit onderzoek met apen hebben we achterhaald hoe die angst voor slangen zich ontwikkelt.
Als je aapjes uit het wild voor een namaakslang zet met daarachter een lekkere tros bananen, dan zullen ze achteruit deinzen en niet naar de bananen durven. Maar wat met aapjes die opgegroeid zijn in een laboratorium? Als slangenvrees aangeboren is, dan zouden zij ook moeten terugdeinzen. Maar niets is minder waar: labo-aapjes lopen recht op de bananen af. Dit bewijst dat de vrees voor slangen niet aangeboren is.
Ze moet dus aangeleerd zijn. Maar hoe? Dat werd duidelijk uit vervolg-onderzoek. Wanneer de labo-aapjes videobeelden zagen van soortgenoten die bang werden bij het zien van een slang, dan deinsden ze zelf terug van de namaakslang. Aapjes leren de angst dus van elkaar. Maar dat is niet het hele verhaal. Want als de videobeelden zodanig gemanipuleerd werden dat de angst te zien was bij een bloem in plaats van bij een slang, dan werden de labo-aapjes na het bekijken van de beelden niet bang van bloemen.
Genetisch voorbestemd
Hoe moeten we dit begrijpen? De vrees voor slangen is duidelijk niet aangeboren, maar toch hebben slangen een speciale betekenis die wél aangeboren is. De aapjes zijn genetisch voorbestemd om bang te worden van slangen, maar ze worden pas echt bang nadat ze die angst eerst zien bij soortgenoten. Zou het ook zo gaan bij de mens?
Als je aan proefpersonen foto’s van spinnen of slangen laat zien die telkens gevolgd worden door een vervelende elektrische prikkel op de pols, dan zullen ze gaandeweg banger worden van die foto’s. Dat is begrijpelijk. Maar nu komt het: dit gaat sneller en gemakkelijker met foto’s van spinnen of slangen dan met foto’s van bloemen. Net als bij de aapjes uit het labo.
Dit verklaart waarom niet iederéén fobisch reageert op spinnen en slangen: hoewel we allemaal een genetische aanleg hebben om bang te worden van deze dieren, komt dit alleen naar boven als we er ook negatieve ervaringen mee hebben. De angstige vooroordelen zijn dus aangeboren, maar ze komen pas naar boven na enkele onaangename ervaringen. Hoe zit dat bij racistische vooroordelen?
Om dat te onderzoeken kan je de foto’s van spinnen/slangen en bloemen vervangen door foto’s van zwarte en witte gezichten, en opnieuw laten volgen door een vervelende elektrische prikkel. Wat blijkt? Witte proefpersonen ontwikkelen sneller en gemakkelijker angst bij de zwarte gezichten, dan bij de witte gezichten. En dit is omgekeerd bij zwarte proefpersonen. Zij ontwikkelen sneller en gemakkelijker angst bij witte gezichten dan bij zwarte gezichten.
Racistische vooroordelen lijken dus, net als de angst voor spinnen en slangen, aangeboren, maar komen pas naar boven na enkele onaangename ervaringen. Dus: iedereen heeft de aanleg om racist te zijn.
Maar het verhaal heeft nog een verrassende wending. Want de vooroordelen hebben op zich niets te maken met raciale kenmerken. Dat weten we omdat dezelfde effecten gevonden worden wanneer witte proefpersonen in arbitraire groepen worden opgedeeld. Na een tijdje zullen proefpersonen uit de éne groep sneller en gemakkelijker vrees aanleren wanneer ze elektrische prikkels krijgen bij het zien van personen uit de tweede groep (en omgekeerd). Dit toont aan dat we een aanleg hebben om bang te worden van mensen die niet tot onze eigen groep behoren. Maar hoe die groep bepaald wordt is een culturele kwestie. In een samenleving zoals de onze waarin groepen opgedeeld worden op basis van raciale kenmerken, vormen de ingebakken vooroordelen een voedingsbodem voor racisme. Maar een samenleving waarin de aandacht weggaat van raciale kenmerken kan zich ontpoppen tot een samenleving zonder racisme.
Dit artikel verscheen eerder op Knack.be
Deze bijdrage is een herwerkte passage uit Waarom we bang zijn. Het boek van Bram Vervliet over de oorsprong en de toekomst van angst verscheen bij Pelckmans.
Bram Vervliet is hoofddocent psychologie aan de KU Leuven. Zijn natuurlijke habitat is het laboratorium, waarin hij onderzoek doet naar angst. Hij werkte aan de University of California en aan de Harvard Medical School. Waarom we bang zijn is zijn eerste boek.
Meer weten over dit onderwerp? Bekijk dan ook het college dat Bram Vervliet gaf voor de Universiteit van Vlaanderen: