Lichamelijke Opvoeding, wiskunde, wetenschappen, en Engels: dit zijn volgens het TALENT-onderzoek de vier populairste vakken bij Vlaamse leerlingen. Maar wat ligt aan de grondslag van deze persoonlijke voorkeuren? In dit blogbericht stellen we een selectie van de resultaten van het TALENT-onderzoek aan u voor.
Lichamelijke Opvoeding, wiskunde, wetenschappen, en Engels: dit zijn volgens het TALENT-onderzoek de vier populairste vakken bij Vlaamse leerlingen. Maar wat ligt aan de grondslag van deze persoonlijke voorkeuren? Waarom houdt de ene leerling van wiskunde, terwijl een andere net een zwak heeft voor taal, geschiedenis of economie? Hangt deze voorkeur louter samen met relatief vaste, stabiele kenmerken van de leerling – of kan een gepassioneerde vakleerkracht een verschil maken? Om deze vragen te beantwoorden, vroegen we in het TALENT-onderzoek aan 2.588 Vlaamse leerlingen uit het tweede jaar secundair onderwijs welk vak ze het liefst deden. Daarna onderzochten we welke factoren deze voorkeur voorspelden.
In de eerste plaats keken we daarbij naar het zogenaamde RIASOC-interesseprofiel van de leerlingen. Hierbij worden zes (relatief stabiele) interessetypes onderscheiden, die aangeven tot welk soort activiteiten iemand zich in het algemeen aangetrokken voelt: Realistisch (wanneer iemand houdt van praktische activiteiten), Intellectueel (voor wie graag dingen onderzoekt), Artistiek (voor wie geniet van een kunstzinnige expressie), Sociaal (voor wie graag met mensen omgaat), Ondernemend (voor wie het fijn vindt anderen te overtuigen) en Conventioneel (voor wie graag op een precieze, systematische manier zaken organiseert). Mensen kunnen zich daarbij in verschillende interessetypes herkennen maar sommige types spreken hen toch duidelijk meer aan dan andere. Om deze RIASOC-interessetypes bij jonge adolescenten betrouwbaar in kaart te brengen, werd een Vlaamse RIASOC-vragenlijst ontwikkeld.
Uit het onderzoek bleek dat deze RIASOC-interessetypes vrij consistent in lijn met de theorie voorspelden welke vakken leerlingen het liefst deden. Zo bleken leerlingen met een sterke Realistische interesse aangetrokken te worden tot technische vakken, deden leerlingen met een sterke Intellectuele interesse graag wiskunde en wetenschappen en haalden Artistieke leerlingen hun hartje op bij de meer kunstzinnige vakken (muziek, Plastische Opvoeding). Ook vakken met een sterke culturele component (Nederlands, geschiedenis) deden het goed bij Artistiek georiënteerde leerlingen. Leerlingen met een Sociale interesse kozen vaak voor taalvakken (Engels), terwijl Ondernemende leerlingen aangetrokken werden tot het vak economie en Conventionele interesses samen spoorden met wiskunde. De RIASOC-interessetypes bleken daarbij ook meer subtiele verschillen tussen vakken goed te voorspellen: terwijl leerlingen van het Intellectuele type graag wiskunde en wetenschappen deden, appelleerde het vak STEM, waarbij wiskundig-wetenschappelijke inhouden op een meer toegepaste manier worden aangeboden, net aan leerlingen met een sterke Realistische (praktische) interesse.
In tweede instantie keken we of de vakvoorkeuren van leerlingen ook samenhingen met hun cognitieve capaciteiten: wat je goed kan, doe je vaak ook graag. Hedendaagse intelligentiemodellen zoals het CHC-model onderscheiden daarbij verschillende (aan elkaar gerelateerde) cognitieve vaardigheden, waarvan de twee belangrijkste vloeiende intelligentie (abstract redeneren) en gekristalliseerde intelligentie (verbaal verworven kennis) zijn. In het TALENT-onderzoek werden beide vaardigheden gemeten met de CoVaT-CHC, een Vlaamse intelligentietest. Uit deze gegevens bleek dat leerlingen met een hoge vloeiende intelligentie zich vaak aangetrokken voelden tot wiskunde, een vak waarin het abstract redeneervermogen inderdaad sterk wordt aangesproken. Leerlingen met een hoge gekristalliseerde intelligentie hadden eerder een boontje voor verbaal-culturele vakken, zoals geschiedenis en Nederlands. (Deze verbanden werken mogelijk in twee richtingen: wie zich graag in een bepaald vak verdiept, zal zijn cognitieve capaciteiten op dat vlak ook verder ontwikkelen.)
Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn dat vakvoorkeuren afhangen van individuele eigenschappen (RIASOC-interessetypes en cognitieve vaardigheden) die relatief stabiel zijn. Ligt de voorliefde voor een bepaald vak dus “vast” – en moeten ouders, leerkrachten en scholen dan maar aanvaarden dat een leerling het ene vak wel, maar een ander vak helemaal niet graag doet?
Het TALENT-onderzoek leert dat dat niet het geval hoeft te zijn: de liefde voor een bepaald vak is voor een stukje ook “maakbaar”. Voor deze analyse focusten we op twee vakken, wiskunde en Frans, waarbij we de leerlingen een aantal vragen stelden over hun vakleerkracht: kan de vakleerkracht enthousiast vertellen over zijn vak? Laat hij/zij zien waarom de leerstof relevant is en van belang in het dagelijks leven? Daarna gingen we na in welke mate dit oordeel over de vakleerkracht de houding van leerlingen t.o.v. het vak in kwestie beïnvloedde – los van hun RIASOC-interesses en cognitieve capaciteiten. Uit deze analyse bleek dat gepassioneerde vakleerkrachten wel degelijk een (groot) verschil konden maken: leerlingen deden veel liever wiskunde of Frans wanneer ze les kregen van een vakleerkracht die ze als begeesterd ervaarden. Enthousiasme voor een vak kan dus besmettelijk zijn!
Jeroen Lavrijsen is onderzoekscoördinator van het TALENT-project. Deze blog verschijnt ook op https://opgroeienblog.wordpress.com/.
Meer weten? Lavrijsen, J., Tracey, T.J.G., Verachtert, P., De Vroede, T., Soenens, B., Verschueren, K. (2021). Understanding school subject preferences: the role of trait interests, cognitive abilities and perceived engaging teaching. Personality And Individual Differences, 174, Art.No. 110685, 1-7. doi: 10.1016/j.paid.2021.110685
of via https://www.researchgate.net/publication/348885853_Understanding_school_subject_preferences_The_role_of_trait_interests_cognitive_abilities_and_perceived_engaging_teaching