Werkt psychotherapie voor meer dan de helft van de mensen niet?

Slechts een minderheid van de patiënten met een psychische stoornis zou na afloop van therapie de helft minder symptomen ervaren. Dat blijkt althans uit recent onderzoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hoe nuttig is psychotherapie dan?

Wereldwijd kampen zo’n 13 op 100 mensen met een mentale stoornis, dat zijn ongeveer 970 miljoen mensen. Depressie en angststoornissen komen het meest voor, maar ook andere stoornissen zoals een posttraumatische stressstoornis en bipolaire stoornis zijn veelvoorkomend. Wetenschappelijk onderbouwde behandelingen, waaronder verschillende soorten psychotherapie, kunnen een oplossing bieden.

Het onderzoeksteam achter MetaPsy, een internationaal en universitair onderzoeksproject, voert geregeld metastudies uit om de effectiviteit van verschillende soorten behandelingen bij psychische stoornissen in kaart te brengen. Dat houdt in dat het team de resultaten van meerdere onafhankelijke studies combineert en analyseert. Die gegevens worden vervolgens gebundeld op de website zodat patiënten voor zichzelf kunnen nagaan bij welke behandeling ze het meest baat zouden hebben. In een recente meta-analyse bracht het onderzoeksteam 441 onafhankelijke studies naar de effectiviteit van psychotherapie in kaart. Op basis van die studies vergeleken de onderzoekers de behandelbaarheid van acht verschillende stoornissen. Als de patiënt na afloop minstens de helft minder symptomen ervaarde, beschouwden de ze de behandeling als effectief.

Uit de resultaten bleek dat wanneer patiënten slechts één specifieke behandeling krijgen, de therapie maar voor 24% to 42% van de patiënten effectief is. Dat wijst erop dat hulpverleners vaak meerdere behandelingen moeten uitproberen of moeten overstappen op een combinatie van therapie en medicatie.

Betere behandelingen

Professor Pim Cuijpers leidde het onderzoek. Hij geeft toe dat de gebruikte methode vragen kan oproepen: ‘We hebben ervoor gekozen om de helft minder symptomen over alle stoornissen heen als een algemene indicatie van effectiviteit te beschouwen, maar natuurlijk kan je je daar vragen bij stellen. De helft minder symptomen bij depressie wordt bijvoorbeeld niet op dezelfde manier ervaren als de helft minder symptomen bij borderline.’ Dat komt door de unieke aard van elke stoornis en de manier waarop de symptomen tot uiting komen. Bij borderline zijn symptomen standvastiger dan bij depressie. Het zou dus kunnen dat de helft minder symptomen bij borderline als een grotere overwinning aanvoelt. Toch koos het team ervoor om dat als algemene uitkomst te nemen: ‘Dat maakte het voor ons mogelijk om de effectiviteit van de therapie voor verschillende stoornissen makkelijk te vergelijken.’

Het onderzoek leert ons voornamelijk dat de meeste vormen van psychotherapie effectief zijn, maar niet voor iedereen. Toch brengt Cuijpers nog enige nuance aan in de resultaten: ‘Onze dataset bevatte meer korte dan lange behandelingen, omdat er over de effecten van lange behandelingen minder bekend is. Als patiënt kun je dus meer baat hebben bij een langere behandeling. Bovendien hebben we mensen die stopten met de therapie of overstapten op een andere psycholoog niet meegeteld als succesvol behandeld. Waarschijnlijk ligt het percentage dus hoger.’

Het onderzoek is volgens Cuijpers dan ook vooral gericht naar psychologen en is nuttig om te achterhalen welke behandelingen verbeterd kunnen worden. Het is niet bedoeld om patiënten om hun de moed te ontnemen.

Op de site van MetaPsy kunnen patiënten de effectiviteit van behandelingen voor specifieke stoornissen raadplegen. Hulpverleners kunnen er terecht voor een overzicht van de uitgevoerde meta-analyses.