Het studiekeuzeproces actief doorlopen in vooruitzicht van het hoger onderwijs is belangrijk, blijkt uit onderzoek. Pedagoog Lien Demulder legt het uit in deze blog.
In twee afzonderlijke studies probeerden we in de eerste plaats verschillende exploratieprofielen van leerlingen te identificeren en gingen we na of ze in verband stonden met bepaalde leerlingkenmerken en uitkomsten van het studiekeuzeproces. In een tweede studie probeerden we exploratieprofielen op twee tijdsmomenten te identificeren, onderzochten we bewegingen tussen deze exploratieprofielen, en de invloed van verschillende kenmerken op (bewegingen tussen) deze profielen.
Een studie voor het hoger onderwijs kiezen, is een belangrijke beslissing die leerlingen moeten maken. De kwaliteit van dit keuzeproces kan een impact hebben op onder andere de binding aan de gekozen studie en op die wijze ook op studiesucces. Exploratie is een belangrijk onderdeel van dit studiekeuzeproces. Leerlingen exploreren zowel zichzelf als de omgeving om zo studierichtingen te vinden die bij hen passen. We onderzochten het exploratieproces tijdens het laatste jaar van het secundair onderwijs in twee studies.
Voor beide studies maakten we gebruik van gegevens uit het Columbusinstrument. Columbus is een exploratie-instrument voor alle leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs en heeft tot doel de leerlingen te ondersteunen in hun studiekeuzeproces (meer info via columbus.onderwijskiezer.be/). We gebruikten de gegevens uit het ‘Hoe kies ik?’ en ‘Wie ben ik?’-gedeelte van Columbus, waarin we het studiekeuzeproces en de leer- en studievaardigheden van leerlingen meten. Voor beide studies selecteerden we aso- en tso-leerlingen in hun laatste jaar van het secundair onderwijs die het daaropvolgende jaar naar het hoger onderwijs doorstroomden. De eerste studie maakte gebruik van de gegevens van 5,660 leerlingen die in februari en maart 2017 Columbus invulden. Voor de tweede studie gebruikten we drie verschillende datasets: twee sets van leerlingen die Columbus invulden in enerzijds de herfst (n = 9,567) en anderzijds de lente (n = 7,254) en één set van leerlingen die zowel in de herfst als lente deelnamen (n = 672), telkens uit schooljaren 2017-2018 tot 2019-2020.
Ten eerste probeerden we exploratieprofielen van leerlingen te identificeren op basis van vier exploratietaken in het studiekeuzeproces: oriëntatie, exploratie van zichzelf, en brede en diepe exploratie van de studiemogelijkheden. Oriëntatie peilt naar het bewustzijn van een leerling over het maken van een keuze. Exploratie van zichzelf brengt de mate waarin een leerling stilstaat bij kenmerken van zichzelf in kaart. Exploratie in de breedte gaat over de mate waarin een leerling algemene informatie over het hoger onderwijs heeft opgezocht, terwijl exploratie in de diepte bekijkt in hoeverre een leerling meer gedetailleerde informatie over specifieke studierichtingen heeft opgezocht. In beide studies konden we drie exploratieprofielen van leerlingen identificeren: passieve, matig actieve en hoog actieve verkenners. De matig actieve verkenners zijn de grootste groep in studie 1 (52%) en de lente (45%) van studie 2, en de tweede grootste groep in de herfst (41%) van studie 2. De hoog actieve verkenners, die relatief hoog scoren op de vier taken, zijn telkens met respectievelijk slechts 13%, 10% en 11% van de leerlingen in de minderheid. Respectievelijk 35%, 48% en 44% van de leerlingen zitten in het passieve profiel. Leerlingen in dit profiel scoren relatief laag op de vier taken.
Vervolgens gingen we in studie 2 na of en hoe de leerlingen wisselen tussen profielen tussen de herfst en de lente. Het matig actieve profiel blijkt het meest stabiele profiel te zijn, met 78% van de leerlingen die in dit profiel blijven tussen de herfst en lente. Het passieve profiel is het meest mobiele profiel, met 52% van de leerlingen die in dit profiel blijven, terwijl 44% van hen beweegt naar het matige actieve en 4% naar het hoog actieve profiel.
In de eerste studie gingen we bovendien na of bepaalde leerlingkenmerken in verband stonden met de profielen. Bepaalde leerlingen hebben meer kans om passieve verkenners te zijn, zeker als we kijken naar de verschillende vaardigheden rond organiseren en verwerken die we meten in ‘Wie ben ik?’. Jongens en leerlingen die lager scoren op zelfsturing en leerstofverwerking en hoger scoren op stuurloos leergedrag blijken vaker een meer passief profiel te vertonen bij het maken van een studiekeuze.
In studie 2 onderzochten we of bepaalde kenmerken in verband stonden met enerzijds de exploratieprofielen en anderzijds met de bewegingen tussen de profielen. Faalangst, academisch zelfconcept en motivatie stonden in verband met de initiële profielen. Leerlingen die hoger scoren op faalangst, academisch zelfconcept of motivatie, hebben meer kans om hoog actieve verkenners te zijn. Daarnaast vertoonden motivatie en faalangst ook een verband met de kans om van profiel te wisselen. Leerlingen met hogere scores voor motivatie hadden meer kans om van het passieve naar matig actieve profiel te veranderen en minder kans om van het hoog actieve naar het matig actieve profiel te veranderen. Het verband tussen faalangst en beweging tussen profielen was iets onduidelijker; leerlingen met hogere scores van faalangst hebben meer kans om van het matig actieve naar het hoog actieve profiel te gaan, maar ook minder kans om van het passieve naar hoog actieve profiel te gaan. Bij de leerlingen die reeds exploreerden, kan faalangst dus na verloop van tijd leiden tot nog meer exploratie. Aan de andere kant kan faalangst passieve verkenners verhinderen om meer te exploreren. Afhankelijk van het individu kan faalangst dus verschillende gevolgen hebben; exploratie verhinderen of bevorderen.
Ten slotte gingen we in de eerste studie na of de drie exploratieprofielen van leerlingen ook verschilden wat betreft de uitkomsten van het studiekeuzeproces. De hoog actieve verkenners hebben vaker reeds een beslissing gemaakt dan de passieve en matig actieve verkenners, terwijl de passieve verkenners het vaakst nog geen beslissing gemaakt hebben. Voor zowel binding aan de gemaakte keuze als hoeveelheid informatie over het hoger onderwijs, scoren de hoog actieve verkenners hoger dan de matig actieve verkenners die op hun beurt weer hoger scoren dan de passieve verkenners.
In beide studies identificeerden we drie exploratieprofielen van leerlingen. De resultaten tonen aan dat het mogelijk is om ‘risicoleerlingen’ te detecteren aan de hand van het exploratiegedrag dat ze al dan niet vertonen. Leerlingenbegeleiders kunnen hun begeleiding afstemmen op het exploratieprofiel van de leerlingen. De passieve verkenners kunnen bijvoorbeeld geactiveerd worden om aan het exploratieproces te beginnen en ondersteund worden bij het starten van het verzamelen van informatie over zowel zichzelf als de verschillende opties in het hoger onderwijs. Ook matig actieve verkenners kunnen we helpen door het identificeren van de verschillende mogelijkheden in het hoger onderwijs. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld aan de hand van de interessetest in Columbus (‘Wat wil ik?’) en / of via Onderwijskiezer op zoek gaan naar opleidingen die ze (nog) niet kennen. De hoog actieve verkenners kunnen dan weer extra ondersteuning gebruiken bij hun binding aan hun voorlopige beslissingen, bijvoorbeeld ondersteuning bij het identificeren van de nodige stappen om hun voorlopige beslissing definitief te maken. Begeleiders kunnen bijvoorbeeld samen met leerlingen op zoek gaan naar mogelijke voor- en nadelen van de opleidingen die ze in gedachten hebben, of hen aansporen om in gesprek te gaan met mensen die een van deze opleidingen volgen. Ook de timing van interventies lijkt van belang; leerlingen met een passief exploratieprofiel kunnen we reeds opsporen in de herfst en hen zo tot exploratie aanzetten om te voorkomen dat ze in hetzelfde profiel blijven.
Daarnaast, aangezien de resultaten aantonen dat verschillende leerstrategieën en kenmerken een invloed hebben op (bewegingen tussen) de profielen, kan het interessant zijn om ook deze te betrekken in de begeleiding. Door de leerlingen in deze vaardigheden te trainen, kunnen ze ook verbeteren in het verwerken van de informatie in het studiekeuzeproces, wat op zijn beurt weer kan leiden tot een beter exploratieprofiel en bijhorende uitkomsten van het studiekeuzeproces.
Dit artikel werd geschreven door Lien Demulder, onderzoeker aan KU Leuven en UAntwerpen. Dit blogbericht verschijnt ook op https://opgroeienblog.wordpress.com/.
Meer lezen?
Demulder, L., Verschueren, K., & Donche, V. (2023). Understanding transitions in exploration profiles of students opting for higher education. Frontiers in Psychology, 14, 1-11. doi: 10.3389/fpsyg.2023.1085718
Demulder, L., Verschueren, K., Lacante, M., & Donche, V. (2022). Identifying exploration profiles for higher education and their relationship with different student variables and outcomes. European Journal of Psychology of Education, 1-19. doi: 10.1007/s10212-022-00641-w