Vrouwen herkennen de dwanggedachten niet of durven er niet over te praten, terwijl er wel goede behandelingen zijn.
Een dwangstoornis, ook een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) genoemd, bestaat uit terugkerende dwanggedachten en dwanghandelingen. Zo’n dwanggedachte kan bij nieuwe moeders bijvoorbeeld gaan over dat ze hun kindje laten vallen of laten verdrinken in bad. Het veelvuldig wassen van je kindje is een voorbeeld van een dwanghandeling.
Het is al langer bekend dat zwangere vrouwen en pas bevallen moeders net een hogere kans hebben op OCD. Wetenschappers van de University of British Colombia ontdekten dat de dwangstoornis waarschijnlijk nog vaker voorkomt onder deze doelgroep dan aanvankelijk gedacht. Ze interviewden daarvoor ruim zevenhonderd vrouwen en lieten hen vragenlijsten invullen. Aan de hand van de criteria uit de DSM-5, het classificatie-handboek voor psychiaters en psychologen, stelden ze vast wie last had van een dwangstoornis. Wel maakten ze de vragen specifiek voor de doelgroep: in plaats van algemene dwanggedachten en -handelingen te onderzoeken, vroegen ze naar fantasieën en gedragingen die iets te maken hadden met schade toebrengen aan het kindje.
‘Het is zonde als dwanggedachten belemmeren dat moeder en kind een band vormen, terwijl die goed behandeld kunnen worden’
Daaruit bleek dat bijna drie procent van de zwangere vrouwen en zeven procent van de vrouwen in de eerste zes maanden na de bevalling voldeden aan de criteria voor OCD. Eerder werd van ruim twee procent uitgegaan. De onderzoekers concluderen daarom dat als de juiste vragen worden gesteld aan deze vrouwen een dwangstoornis vaker en beter op te merken is.
Geruststellen
‘Waarom zwangere vrouwen en nieuwe moeders gevoelig zijn voor het ontwikkelen van een dwangstoornis weten we eigenlijk niet goed’, legt psychiater Mijke Lambregtse-van den Berg (Erasmus MC) uit. ‘Mogelijk spelen hormonen een rol.’ Zelf behandelt ze onder meer zwangere vrouwen en jonge moeders met psychische problemen. ‘Vrouwen vertellen pas iets over hun fantasieën waarin ze hun kind iets aandoen als ik er gericht naar vraag. Ik stel ze dan gerust en zeg dat die gedachten vrijwel nooit leiden tot acties. En dat deze gedachten regelmatig voorkomen bij jonge moeders.’
Volgens Lambregtse-van den Berg herkennen vrouwen de dwanggedachten niet, of durven ze niet om hulp te vragen omdat ze bang zijn dat de kinderbescherming er zich mee gaat bemoeien. Ze vindt het een goed idee als bijvoorbeeld een huisarts of andere hulpverleners de mentale gezondheid van deze vrouwen in de gaten houden, en gericht vragen stellen over eventuele dwanggedachten en -handelingen. ‘Soms kan een huisarts de vrouw al geruststellen en anders kan een psycholoog of psychiater helpen. De eerste maanden na de bevalling zijn een belangrijke periode waarin de band tussen het kind en de moeder kan ontstaan. Het is dus zonde als dat door dwanggedachten belemmerd wordt, terwijl die goed behandeld kunnen worden.’
De bevindingen zijn gepubliceerd in het vakblad Journal of Clinical Psychiatry.