Govert Schilling neemt je mee naar een fascinerende bestemming, op 4,2 lichtjaar van onze aarde.
Met een onvoorstelbare snelheid vliegen we door het heelal. De zon is achter ons ineengeschrompeld tot een heldere ster. Voor ons, oogverblindend fel inmiddels, schittert Alfa Centauri. Maar ons werkelijke reisdoel is dat onopvallende rode sterretje rechts daarvan, pas sinds kort zichtbaar met het blote oog, nu we al aardig in de buurt komen. Dat is Proxima, de ster die het dichtst bij de zon staat, op 4,2 lichtjaar afstand.
Onze geigertellers slaan op hol wanneer een tsunami van geladen deeltjes ongehinderd op het planeetoppervlak inbeukt
Het wemelt in het Melkwegstelsel van de rode dwergen. Proxima is de dichtstbijzijnde. Nauwelijks groter dan de reuzenplaneet Jupiter, maar wel minstens honderd keer zo zwaar. Veel energie produceert hij niet; het oppervlak is nog geen 3.000 graden Celsius heet. We brengen ons ruimteschip in een baan rond de dwergster. De cockpit hult zich in een mysterieus oranjerood licht.
En kijk, daar cirkelt planeet Proxima b rond, op slechts 7,5 miljoen kilometer afstand van zijn ster. Een wereld die vergelijkbaar is met de aarde. Proxima b is weliswaar een slag groter en zwaarder, maar heeft ook een kern van ijzer en een rotsachtig oppervlak. En er heerst een aangename temperatuur. Wie weet stroomt er water op deze planeet. Misschien is er leven.
De remraketten gaan aan; we maken een zachte landing op het buitenaardse oppervlak. Gehuld in beschermende ruimtepakken stappen we even later de ladder af. De omgeving ligt bezaaid met rotsblokken. In de verte is een hoge bergrug te zien. Het terrein is kaal en ruig; het oogt zwartgeblakerd.
De blik gaat al snel omhoog, naar die vreemde zon. Proxima b staat zo dicht bij zijn kleine moederster dat die aan de hemel toch nog twee keer zo groot lijkt als de zon vanaf de aarde. En ondanks de relatief lage temperatuur is Proxima veel te fel om in te kijken. Dit mag dan een zwak dwergsterretje zijn, het blijft een gigantische bal van gloeiend heet gas, aangedreven door kernfusiereacties in het inwendige.
En dan gebeurt het. Vanaf het oppervlak van de ster schiet een gigantische tong van vuur de ruimte in. De explosie breidt zich binnen een paar minuten uit over het hele steroppervlak. Proxima verandert in een kolkende zee van energie. De ster straalt steeds feller en feller, tot hij uiteindelijk bijna zeventigmaal zijn oorspronkelijke lichtkracht bereikt. We knijpen onze ogen dicht; zelfs het donkere planeetlandschap is nu oogverblindend helder.
Een uur lang baadt Proxima b in een allesverzengende vloedgolf van uv- en röntgenstraling. Gelukkig bieden onze ruimtepakken afdoende bescherming, anders werden we levend geroosterd. Even later slaan onze geigertellers op hol wanneer een tsunami van geladen deeltjes ongehinderd op het planeetoppervlak inbeukt. Tegen dit kosmisch geweld is geen enkel organisme opgewassen.
Na een paar uur is de supervlam gedoofd, en keert de rust weer. Opeens is het niet langer zo verwonderlijk dat Proxima b zo’n getormenteerd uiterlijk heeft. Dat de dampkring die de planeet misschien ooit had al lang geleden weggeblazen is. Dat geen enkel complex molecuul, laat staan een levende cel, het lang uithoudt in deze hel.
’s Nachts straalt er een heldere ster aan de hemel: onze zon, op een afstand van een slordige 40 biljoen kilometer. Ook die vertoont af en toe uitbarstingen en explosies, maar vergeleken bij Proxima is zij de rust zelve. Met weemoed denken we terug aan onze paradijselijke aarde.
Leven is er niet op Proxima b. We moeten elders zoeken. Verder. Gelukkig heeft het heelal nog veel meer voor ons in petto.