Govert Schilling neemt je mee op reis naar M13, een kolossale, bolvormige samenscholing van vele honderdduizenden sterren die tot de oudste structuren in het Melkwegstelsel behoort.
Kon Charles Messier vandaag maar mee. De 18de-eeuwse Franse astronoom zou onze ruimtereis naar M13 fantastisch hebben gevonden. Een reis van 22.000 lichtjaar naar een van de mooiste objecten in zijn Catalogue des Nébuleuses & des amas d’Étoiles uit 1781. Nummer 13 om precies te zijn; de letter M staat voor ‘Messier’.
Het kogelronde nevelvlekje in het sterrenbeeld Hercules werd in 1714 al ontdekt door Edmund Halley. Ook Messier kon er aanvankelijk geen structuur in onderscheiden. Pas later ontdekten astronomen dat het geen gasnevel is, maar een gigantische verzameling van afzonderlijke sterren – een zogeheten bolvormige sterrenhoop. In België en Nederland staat de sterrenhoop in de zomermaanden ’s nachts hoog aan de hemel, bijna in het zenit.
Onze trip naar M13 voert ons uit de platte, centrale schijf van het Melkwegstelsel. Het uitzicht tijdens de reis is adembenemend: we kijken onder een steeds grotere hoek tegen het Melkwegstelsel aan, dat zich al snel over de halve hemel uitstrekt. In de verte is de gele gloed van de oude sterren in het Melkwegcentrum zichtbaar. Daaromheen zijn de opvallende spiraalarmen gewikkeld, met hun donkere stofwolken, felroze gasnevels en blauwwit fonkelende jonge sterren.
Ons reisdoel wordt steeds beter zichtbaar: een kolossale, bolvormige samenscholing van vele honderdduizenden sterren, met een middellijn van zo’n 150 lichtjaar. De meeste van die sterren zijn twaalf of dertien miljard jaar oud; astronomen hebben ontdekt dat bolhopen tot de oudste structuren in het Melkwegstelsel behoren.
Tussen die talloze oranjegele oude zonnen schitteren hier en daar ook heldere blauwe sterren. Die doen een veel jongere leeftijd vermoeden. Maar schijn bedriegt. In het centrum van M13 staan de sterren zo dicht bij elkaar dat ze af en toe met elkaar in botsing komen en versmelten tot een zwaardere ster die een even fel en blauwwit licht uitstraalt als een pasgeboren exemplaar.
We laveren tussen de sterren door naar het oogverblindende centrum van M13. Kijk: rond sommige van de sterren in de bolhoop cirkelen planeten. We zetten ons ruimteschip aan de grond aan de nachtzijde van een van deze buitenaardse werelden. Maar donker is het er niet: de hemel is bezaaid met vele duizenden sterren. Die geven stuk voor stuk meer licht dan de heldere planeet Venus. Het is een spectaculair schouwspel, deels dankzij dat overweldigende beeld van ons eigen Melkwegstelsel op de achtergrond.
Zou er op sommige van de planeten in M13 leven kunnen voorkomen? De wereld waar wij geland zijn is een kale, rotsachtige bal zonder water en zonder dampkring. Maar hoe zijn de omstandigheden op die vele andere planeten? Net als hun moedersterren zijn ze miljarden jaren oud. Heeft er zich in die enorm lange tijd leven kunnen vormen en ontwikkelen? Of waren de organische bouwstenen die daarvoor nodig zijn in die kosmische oertijd nog onvoldoende voorradig?
De aardse astronomen die in 1974 de grote Arecibo-radiotelescoop op Puerto Rico in gebruik namen, wisten dat natuurlijk ook niet. Toch zonden ze met hun gloednieuwe, 300 meter grote schotelantenne een radiosignaal in de richting van M13. Het was een boodschap van de mensheid, bestemd voor mogelijke buitenaardse beschavingen.
Het zal nog ruim twintigduizend jaar duren voordat dat zwakke signaal hier, op M13, aankomt. Daarop kunnen we moeilijk wachten. We laten onze blik nog eenmaal over de flonkerende sterrenpracht dwalen, en dan draaien we de neus van ons sneller-dan-het-licht-ruimteschip weer in een andere richting. Het heelal heeft nog veel meer voor ons in petto.