Vandaag, op 6 juli, zijn we zo’n 2,5 miljoen kilometer verder verwijderd van de zon dan gemiddeld. Toch hebben we het niet kouder.
Beeld: Zonsopgang boven Shenzen in China, gezien vanaf het Internationaal Ruimtestation ISS © NASA
Vanavond – om 22u06 om precies te zijn – zal de aarde het verst verwijderd zijn van de zon. Onze planeet bevindt zich dan op de spreekwoordelijke bergtop van de zwaartekracht. Meteen daarna begint ze aan haar afdaling, tot ze op 2 januari 2024 weer op het dichtste punt bij de zon zal staan. Waarna de cyclus van meet af aan opnieuw begint.
Die cyclus bestaat omdat de aarde geen perfect cirkelvormige baan beschrijft. Ergens en cours de route wijkt ze een klein beetje af, waardoor ze in een ellips ronddraait. De zon bevindt zich niet pal in het centrum van die ellips. Onze planeet schurkt dus afwisselend een beetje dichter bij de zon aan of neemt er iets meer afstand van. De afstand is het kleinst als de aarde in het perihelium is, en het verst als ze in het aphelium is.
De precieze afstanden van het perihelium en het aphelium veranderen elk jaar lichtjes vanwege de zwaartekrachtsinvloed van andere planeten en de maan. Dit jaar zal het centrum van de aarde in het aphelium op 152.093.250 kilometer van het middelpunt van de zon verwijderd zijn.
De gemiddelde afstand tussen de aarde en de zon – een astronomische eenheid, zoals wetenschappers het noemen – is vastgelegd op 149.597.870,7 kilometer. Deze keer staan we dus iets meer dan 1,5 procent verder af van de zon dan gemiddeld.
Het laatste perihelium vond plaats op 4 januari 2023. Toen bevond de aarde zich op 147.098.924 kilometer van de zon – zo’n 1,5 procent dichter dan gemiddeld.
In het noordelijke halfrond staan we dichter bij de zon in de winter en verder ervan in de zomer
Dat zijn kleine afwijkingen, en ze verklaren waarom de baan van de aarde rond de zon zozeer lijkt op een perfecte cirkel.
Het verrassendste aan deze cyclus is wellicht de timing van de extremen: het perihelium vindt jaarlijks plaats in januari, terwijl het aphelium in juli ligt. In het noordelijke halfrond staan we dus dichter bij de zon in de winter en verder ervan in de zomer – precies het tegenovergestelde van wat je zou verwachten.
Onze seizoenen hangen dus niet echt af van hoe ver de aarde afstaat van de zon. Dat we seizoenen hebben, heeft er veeleer mee te maken dat de rotatieas van de aarde scheef staat ten opzichte van haar baanvlak. De noordpool helt toe naar de zon of is ervan afgekeerd, afhankelijk van het moment van het jaar.
Tijdens de zomerwende eind juni – wanneer de zon in het noordelijke halfrond het hoogst in de hemel staat – is de noordpool het meest naar de zon toe gekant. In de zomermaanden zijn de dagen zijn langer en krijgt de zon meer tijd om de oppervlakte op te warmen. En vice versa tijdens de winterwende in december. Diezelfde cyclus voltrekt zich in de omgekeerde volgorde op het zuidelijke halfrond.
Dat wil niet zeggen dat de afstand van de aarde tot de zon helemaal géén effect heeft op de temperatuur. Alleen bedraagt dat verschil zo’n 5 graden Celsius: niet zoveel als je bedenkt dat de temperatuur in België en Nederland op een half jaar tijd met 30 graden kan verschillen. In de zomer stuwt het de temperatuurpieken nog wat verder de hoogte in, en ’s winters duwt het de dalen nog wat dieper.