Column

Waarom 'macho' sterrenkundigen geloven in hebberige ruimtewezens

De mens zou een van de eerste complexe levensvormen zijn die zouden kunnen ontstaan in het heelal. Hoe komt het dat we zo uitzonderlijk vroeg zijn? En is dat wel zo?

Mensen zijn vroege vogels. Naar schatting zitten we bij het eerste procent van alle complexe levensvormen die zouden kunnen ontstaan in het heelal. Sommige onderzoekers vinden dat we zó vroeg zijn dat een verklaring op zijn plaats is.

De schatting dat wij bij het eerste procent behoren steunt op een aantal aannames. De belangrijkste is dat er in de evolutie van complex leven minstens drie moeilijke stappen zitten. Dat idee komt uit een model van Brandon C­arter uit 1983. Hoe meer knelpunten er zijn in de evolutie en hoe moeilijker die zijn, op hoe minder planeten er complex leven ontstaat. Bovendien is de kans om een reeks van n knelpunten allemaal succesvol doorlopen te hebben in een bepaalde tijd T (geteld vanaf het moment dat een planeet bewoonbaar wordt) evenredig met T tot de n-de macht.

Vervolgens hebben we een astrofysisch model nodig van hoe sterren en planeten ontstaan. We moeten ook schattingen maken van hoeveel planeten leefbaar zijn en voor hoelang ze dat zijn. Laten we aannemen dat leefbare planeten maximaal 50 miljard jaar leefbaar blijven. (Ter vergelijking: het heelal is momenteel ‘slechts’ 13,8 miljard jaar oud. De aarde is nu 4,5 miljard jaar oud en zal de 50 niet halen.) Uit dat model, gecombineerd met de machtswet, volgt dat meer dan 99 procent van het complexe leven pas in de toekomst zal ontstaan.

Toch zijn wij er al. Op elk feestje is er natuurlijk iemand die als eerste moet aankomen. Toch is veel van onze wetenschap gebaseerd op de aanname dat we doorsnee waarnemers zijn. Daarom willen sommige onderzoekers weten waarom we zo uitzonderlijk vroeg zijn.

In een artikel dat zal verschijnen in het vakblad ­Astrophysical Journal (en dat nu al te lezen is op grabbyaliens.com) doen vier wetenschappers een gooi naar een verklaring. Wij leven vooralsnog vastgekluisterd aan één planeet, en van buitenaardse wezens valt geen spoor te bekennen. Volgens hun model zal dat niet lang meer duren. Met andere woorden: onder de levensvormen die zo geïsoleerd leven als wij zijn we helemaal geen vroege vogels. Zo beschouwd konden we eigenlijk niet veel later ontstaan zijn.

Ook deze conclusie is gebaseerd op een aantal aannames, ditmaal over grabby aliens: hebberige ruimtewezens. Grabby aliens zijn levensvormen die het uitzicht van de ruimte die ze bewonen duidelijk veranderen, terwijl ze hun woonvolume gestaag uitbreiden. In onze contreien van de Melkweg zijn er dus nog geen grabby aliens. Waren die er wel, dan zouden we ze moeten zien.

De auteurs veronderstellen dat hebberige ruimtewezens met een bepaalde kans ontstaan en zich vervolgens verder ontwikkelen, tenzij ze op andere grabby aliens botsen. Hoewel de veronderstelde kans per volume en per tijd klein is, is het in het model nagenoeg zeker dat er uiteindelijk in elk sterrenstelsel grabby aliens opduiken. In de loop van miljarden jaren moeten onwaarschijnlijke gebeurtenissen namelijk toch optreden.

Echte beschaving kan ook schuilen in een efficiënt gebruik van energie en in respect voor de natuurlijke omgeving

Zo hebben de onderzoekers berekend dat áls er dergelijke hebberige ruimtewezens bestaan, ze ‘binnenkort’ het volledige heelal domineren. Die conclusie is dus voorwaardelijk: áls grabby aliens bestaan. Maar is dat ook zo? Rechtstreeks bewijs is er niet. De auteurs proberen hun aanname toch plausibel te maken. Ze maken de vergelijking met hoe biologische soorten en culturen op aarde de neiging hebben om telkens naar nieuw terrein uit te breiden.

Precies dat cruciale punt vind ik te zwak onderbouwd. De motivatie van de onderzoekers past op een blaadje, terwijl de preprint 42 pagina’s beslaat. Het beeld van de hebberige wezens, waartoe mogelijk ook onze eigen verre nazaten zullen behoren en die alle beschikbare ruimte zullen inpalmen en grondig verbouwen, past perfect bij een zekere machotraditie in de astrofysica.

Nikolaj Kardasjov was een kampioen in die traditie. Hij stelde in 1964 een schaal op om de graad van technologische ontwikkeling van buitenaardse beschavingen te meten. Hoe meer energie de beschaving weet te gebruiken, hoe hoger ze scoort op Kardasjov-schaal. Zelf hebben we de eerste trede nog niet eens bereikt, omdat we niet alle zonne-energie die op aarde invalt gebruiken. Beschavingen die alle energie van hun lokale zon capteren, bereiken de tweede trap. Voor de derde trap moeten ze alle energie in hun sterrenstelsel controleren.

Hebberigheid zit dus in deze menselijke schaal ingebakken. Nochtans zou echte beschaving ook kunnen schuilen in een efficiënt gebruik van energie en in respect voor de natuurlijke omgeving. Dat kan ook op galactische schaal. Aangezien we hier toch zo vroeg zijn, moeten wij grabby humans daar misschien nog even goed over nadenken.