Dat de robotica en kunstmatige intelligentie zich verder zullen ontwikkelen, staat vast. Maar welke kant gaat het daarmee op? Gloort aan de horizon de rooskleurige toekomst van het posthumanisme? Of moeten we ons voorbereiden op een strijd op leven en dood met een leger Terminators?
Robots die vervelende klusjes overnemen zoals stofzuigen, grasmaaien of andere huishoudelijke taken: daar is niemand tegen. Maar als robots of computerprogramma’s ook ons beroep kunnen uitoefenen, voelen we ons bedreigd. Idem voor robots die typisch menselijke of dierlijke rollen overnemen, zoals een mantelzorger of een gezelschapsdier.
Het lijken twee kanten van dezelfde medaille: zowat iedereen is het erover eens dat de technologie in functie moet staan van de mens. Maar wie bepaalt hoe ver technologie daarin mag gaan, waar de grens ligt? In meer futuristische scenario’s wordt het dilemma trouwens nog veel scherper gesteld: dat tussen een utopische posthumane samenleving waar robots en AI de kwalijke aspecten van de condition humaine hebben uitgewist, en een dystopisch horrorscenario, een wereld zoals in The Matrix, waarin robots de rollen hebben omgekeerd en de mens tot slaaf hebben gemaakt.
Geen verbod op onderzoek
Hoe dan ook ontwikkelt de technologie rond robots zich verder. En dus komt het er voor ons producenten, regelgevers, consumenten en gebruikers op aan te beslissen waarvoor we ze gaan gebruiken, en waarvoor niet.
Idealiter bouwen we als mens aan een verstandhouding met robots en AI (de ‘machine’, zeg maar). In het nieuwe boek Homo Roboticus wordt die relatie door meer dan vijftig academici van de Vrije Universiteit Brussel vanuit verschillende vakgebieden onderzocht en geduid.
‘We onderschrijven het Belgische verbod op het bouwen en gebruiken van killer robots, maar we willen geen verbod op het onderzoek erachter’
De Homo roboticus is, zo stelt de inleiding, ‘een persoon die zich niet onderwerpt aan robotica en artificiële intelligentie, maar de technologie inzet ten voordele van zijn of haar leven, werk en maatschappij’. Een greep uit de mogelijke toepassingen van robotica die de auteurs behandelen: robots nemen steeds meer fysieke arbeid over (dat staat bijna vast), ze besturen onze (zelfrijdende) auto’s, bussen, treinen en van andere voertuigen, ze voeren steeds vaker routineklussen uit in zieken- en verzorgingstehuizen (zowel verplegende taken als complexe chirurgische ingrepen), ze sporen namaakkunst of -luxeproducten op, en ze opereren aan het front.
Dat laatste betekent trouwens niet noodzakelijk dat we killer robots zullen ontwikkelen - al is dat wel waarschijnlijk, kijk maar naar de killer drones die nu al bestaan. Robots kunnen ook worden ingezet om landmijnen op te sporen of voedsel en medicijnen achter een frontlinie te brengen.
‘We volgen in het boek bewust een gulden middenweg’, zegt Bram Vanderborght, robotica-expert aan de VUB en een van de coördinators van het project, alsook auteur van het hoofdstuk over killer robots. ‘In elk hoofdstuk proberen we de balans te bewaren tussen utopie en dystopie.’
‘Onze toekomstvisie bewandelt een middenweg tussen utopie en dystopie’
Een belangrijke uitdaging voor iedereen die met robots bezig is, is om die middenweg te vinden en zoveel mogelijk aan te houden, denkt Vanderborght. Hij geeft het goede voorbeeld als hij over militaire robots schrijft. ‘We onderschrijven het Belgische verbod op het bouwen en gebruiken van killer robots. Maar we willen geen verbod op het onderzoek erachter. Dat kan van nut zijn buiten de militaire wereld, denk maar aan de techniek van gezichtsherkenning.’
Slim samenwerken
We zullen (en willen) de vooruitgang van de robottechnologie niet tegenhouden, net zoals we niet hoeven te vrezen dat robots ons zullen wegconcurreren of tot slaaf maken. Vanderborght: ‘In de doemverhalen gaat het vaak over robots die onze job afpakken, ons overbodig maken (ook in vriendschaps- of liefdesrelaties, red.). Het gaat daar te weinig over samenwerking, over complementariteit. Door dingen slim samen te doen kunnen we als mens écht baat hebben bij de robotisering. Dat we mensen daarvoor meer en betere digitale vaardigheden moeten bijbrengen, spreekt dan wel voor zich. Daarom pleiten we in onze ‘robotagenda’ (tien concrete aanbevelingen aan het eind van het boek, red.) voor levenslang leren.’
In het boek worden de termen ‘robot’ en ‘AI’ door elkaar gebruikt. Wat is volgens Vanderborght het belangrijkste verschil? ‘Een robot is een machine die bestaat en opereert in de fysieke, reële wereld, en heeft sensoren die als machinale zintuigen de omgeving waarnemen. Via die sensoren maakt een interne computer een beslissing, die vervolgens wordt uitgevoerd met motoren. Kenmerkend voor robots is dat ze geen vaste vorm of grootte bezitten.’
‘Kunstmatige intelligentie behelst systemen die zelflerend zijn, een kenmerk dat gewone robots niet noodzakelijk moeten bezitten. Deze systemen beschikken niet over een vooraf bepaald model. Maar door ze data voor te schotelen kunnen ze dit model zelf ontwikkelen, en op basis daarvan beslissingen nemen.’
AI moet zich nader verklaren
Omdat er bij AI geen vooraf door de mens ontwikkeld model is, dreigt het gevaar dat zelflerende systemen onbevattelijke zwarte dozen worden. Ze maken beslissingen waarvan niemand weet hoe ze daartoe zijn gekomen. ‘Het is zeer belangrijk dat de AI van de toekomst zichzelf kan uitleggen. Als zo’n systeem je bijvoorbeeld een autoverzekering weigert, dan moet het kunnen uitleggen of staven waarop die beslissing is gebaseerd.’ Volgens Vanderborght is dat bij de huidige prille prototypes van AI nog niet het geval. ‘Daarom moet de technologie niet alleen zelflerend worden, maar ook zelfuitleggend. We noemen dat explainable AI.’
‘De kunstmatige intelligentie van de toekomst zal eigen beslissingen moeten kunnen verklaren. Dat is nu nog niet zo’
Tot slot pleiten de auteurs van Homo Roboticus voor een zekere terughoudendheid op het vlak van de ontwikkeling van robots en AI. Ze grijpen daarmee terug naar het befaamde voorzorgsprincipe, dat tot de kern behoort van een groot deel van de Europese gezondheids- en milieuwetgeving. ‘We vinden het inderdaad belangrijk dat dit principe, samen met andere Europese waarden, wordt ingebouwd in de door ons ontwikkelde robotica.’
‘Daarmee kunnen we ook een verschil maken met Amerikaanse en Aziatische bedrijven. Co-creatie kan hierbij helpen, waarbij de eindgebruiker mee zeggenschap krijgt in het ontwikkelingsproces. We maken immers technologie die een grote rol zal spelen in het dagelijkse leven van mensen. Dan is het niet meer dan normaal dat met die specifieke leefomstandigheden rekening wordt gehouden. Robots mogen zeker niet enkel gebouwd worden vanuit de leefwereld van mannelijke, kinderloze ingenieurs.’
An Jacobs, Lynn Tytgat, Michel Maus, Romain Meeusen, Bram Vanderborght, Homo Roboticus, VUBPress