Hoe kan ‘mensverbeterende’ technologie op een ethische manier haar weg vinden naar onze samenleving? Voorlopig loopt het maatschappelijk debat daarover achter op de razendsnelle technologische ontwikkelingen.
Superhelden hebben altijd tot de verbeelding gesproken. Al decennia staan ze garant voor kaskrakers op het witte doek of voeren ze de hitlijsten aan in de Netflixcatalogi. Maar één ding lijkt veranderd: vandaag koesteren jonge mensen de verwachting dat ze ooit zélf superkrachten zullen ontwikkelen. En helemaal uit de lucht gegrepen is dat niet. De eerste stappen in de richting van ‘menselijke verbetering door technologie’ zijn een feit. Denk aan snufjes als de voorlopig nog onbetaalbare Orion-brillen van Meta die augmented reality bieden en je beter geïnformeerd laten rondlopen. Op techbeurzen zie je ook toepassingen die het niveau van een fancy gimmick ruim overtreffen: AR-brillen die technici laten zien waar een bepaalde schroef moet komen, of brillen die chirurgen assisteren om de juiste insnede te maken.
Brillen, hoortoestellen of protheses worden natuurlijk al lang ontworpen om een verminderde of verloren functie te herstellen – en daar stellen we ons doorgaans geen vragen bij. Zodra je vergelijkbare hulpmiddelen toevoegt aan gezonde individuen, wordt het een ander verhaal, en spreken we van augmentatie. Denk aan nachtbrillen of krachtversterkende exoskeletten. Zulke technologieën kunnen nuttig zijn, in alle fases van het leven: kinderen in een leeromgeving, professionals op het werk en actieve senioren.
Als je huivert bij het idee van een chip in je brein, denk dan aan alle medicijnen die we vandaag zonder veel bedenkingen slikken
Een chip in je lijf?
Technologie zal in de toekomst (letterlijk) almaar meer verweven geraken met ons lichaam, in de vorm van implantaten. Dat mag vandaag misschien nog eng klinken, de kans is groot dat dat binnen afzienbare tijd verandert. Ooit gingen brildragers gebukt onder een stigma. Vandaag zijn het accessoires en worden ze zelfs beschouwd als modeartikel.
Stel je voor: je praat met iemand in een luidruchtig café, op een feestje. Ook al is je gehoor prima, de situatie maakt het extreem moeilijk om je gesprekspartner te verstaan. Stel dat je het geluid gericht zou kunnen versterken en andere geluiden kan uitfilteren. Handig toch? De technologie van cochleaire implantaten maakt dat vandaag al (bijna) mogelijk.
Een logische volgende stap is het visueel implantaat: een ingebouwde camera maakt beelden en geeft die beelden pixel per pixel door aan de visuele cortex van je brein. Het zou een oplossing kunnen bieden aan mensen die niet goed zien. Maar je zou bijvoorbeeld ook een infraroodcamera kunnen gebruiken, wat de gebruiker een lichtspectrum biedt dat het menselijk zicht ruim overtreft, met excellent nachtzicht. Nu de dagen kort zijn, zou dat bijster handig kunnen zijn.
Doordat een chip implanteren altijd een stuk ingrijpender zal blijven dan een bril opzetten, lijken implantaten voorlopig vooral voorbehouden voor (ernstige) medische aandoeningen, en op basis van strikte noodzaak. Maar wat is noodzakelijk? Een voorbeeld: het technologisch equivalent van een hondenneus kan erg handig zijn om covid of voedselallergenen op te sporen, maar dit soort technologie zou ook prima geïntegreerd kunnen worden in je smartphone of een wearable. Meestal volstaat het dat je telefoon een sein geeft wanneer je in de buurt bent van datgene waartegen je je wilt beschermen. Er is met andere woorden geen directe reden om zo’n extra zintuig in je lichaam te implanteren. Maar een dodelijke pinda-allergie kan misschien wél een meer permanente, geïmplanteerde, oplossing rechtvaardigen? Of denk aan mensen die last hebben van urineverlies. Vandaag zien die hun vrijheid plots beknot – en zijn ze aangewezen op het dragen van incontinentiemateriaal als luiers, wat niet comfortabel is. Een geïmplanteerd stimulatieapparaatje in het bekken kan helpen om het urineverlies onder controle te krijgen en hen levenskwaliteit terug te geven.
Erg veelbelovend zijn implantaten die invloed uitoefenen op de zenuwen van het perifere zenuwstelsel, de informatiesnelwegen die het ruggenmerg en de hersenen verbinden met organen en ledematen. Elektrische stimulatie van de nervus vagus, de supersnelweg die ontspringt in de hersenen, zou een interessante therapie kunnen zijn voor hardnekkige depressies. Er zijn heel wat voordelen ten opzichte van reguliere medicijnen – die door je darmwand moeten reizen: je hebt geen neveneffecten zoals afbraakproducten van medicatie die de lever of nieren kunnen overbelasten. De arts kan bovendien bijsturen op basis van metingen in het lichaam en hij kan het signaal ook uitschakelen, terwijl gewone medicijnen soms nog lange tijd in ons lichaam blijven zitten.
Sommige aandoeningen moeten echter binnenin de hersenen behandeld worden. Hersenimplantaten zouden die ene spectaculaire stap verder kunnen gaan: in eerste instantie zijn het nauwkeurige onderzoeksinstrumenten om ons brein in actie te observeren. De toenemende miniaturisatie en precisie van chiptechnologie laten toe om tot op het niveau van één cel probleemzones van hersenaandoeningen in kaart te krijgen. Er is echter nog een hele weg af te leggen voor we alles begrijpen, laat staan dat we echt kunnen communiceren met de hersenen.
En hetzelfde geldt voor gerichte deep brain stimulation, technologie waarmee we op het niveau van één cel in het brein zouden kunnen stimuleren, bijvoorbeeld om de symptomen van epilepsie, de ziekte van Parkinson of depressie te verminderen. De DBS-behandelingen die vandaag bestaan, richten zich op ‘zones’ in de hersenen, en hebben te kampen met bijwerkingen, waardoor ze zeker niet voor elke patiënt de beste therapie vormen.
Dergelijke toepassingen van hersenimplantaten zullen allicht beperkt blijven tot strikt medische noodzaak. En wellicht zullen ze ook beperkt blijven tot heel specifieke gebieden in het brein, zoals het spraakcentrum en de visuele cortex. Als je huivert bij het idee van een chip in je brein, denk dan aan alle medicijnen die we vandaag zonder veel bedenkingen slikken. Volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen neemt de gemiddelde Nederlander 557 medicijndosissen per jaar. Dat aantal is de voorbije tien jaar nog met acht procent gestegen. Stel dat je deze groep een ‘elektrisch medicijn’ kan geven via een klein implantaat dat de symptomen vermindert door kleine elektrische pulsen uit te zenden. Zou dat niet de betere optie zijn?
Wie bepaalt de grenzen van implantaten?
Zullen we ooit allemaal implantaten in ons lijf hebben? Voor onze gezondheid? Dat kan. Voor het onderwijs en het professionele leven? Mogelijk. Misschien willen we dyslectische kinderen nieuwe kansen geven door middel van hersenimplantaten die in real time visuele prikkels interpreteren zodat kinderen ‘juist’ lezen? Tegelijk is dyslexie een eigenschap die een impact heeft op je persoonlijkheid. Willen we dat veranderen?
Als samenleving moeten we keuzes maken: zijn we bereid om typisch menselijke beperkingen te accepteren? En willen we aanvaarden dat we niet allemaal overal even goed in zijn? Willen we accepteren dat functies achteruitgaan of zelfs verdwijnen naarmate we ouder worden? Wat met technologische doping in de sport? De grenzen van gezondheidstechnologie zullen eerder worden bepaald door ethische argumenten dan door wetenschappelijke mogelijkheden.
Een ander element in het debat heeft te maken met de ongelijke toegang tot augmentatietechnologie. Israëlisch historicus en futuroloog Yuval Noah Harari waarschuwt dat bestaande ongelijkheden in de samenleving erger kunnen worden wanneer de toegang tot deze technologieën beperkt zou zijn tot de rijken en machtigen, waardoor zij in staat zullen zijn om hun kinderen of zichzelf superieure cognitieve, fysieke of emotionele capaciteiten te geven. Het zou kunnen leiden tot een nieuwe klasse van ‘supermensen’ die voor het eerst in de menselijke geschiedenis écht fundamenteel anders zijn dan de rest van de bevolking, met risico’s op nieuwe soorten van onderdrukking of uitbuiting. Misschien moet iemand die over supermensogen of -oren beschikt wel een bordje bij zich dragen dat de omstanders daarvoor waarschuwt.
Een geïmplanteerd stimulatieapparaatje in het bekken kan helpen om urineverlies onder controle te krijgen en levenskwaliteit terug te geven
Een ding is zeker: ethiek moet niet worden gepredikt vanuit een academische ivoren toren. De Raad van Europa heeft onlangs een strategisch actieplan gelanceerd om uitdagingen aan te pakken die ontstaan door de toepassing van neurotechnologieën. Een ander voorbeeld is het Rathenau Instituut, opgericht door de Nederlandse overheid, dat als onafhankelijk instituut nadenkt over vragen die te maken hebben met de impact van technologie op ons leven. Dat denkwerk staat nog maar in z’n kinderschoenen, terwijl de technologische evolutie niet wacht. Chili is al een stap verder. Het land kwam met een wetsvoorstel om de grondwet aan te passen om persoonlijke hersengegevens te beschermen. Verschillende landen onderzoeken nu hoe ze deze kwesties rondom (hersen)implantaten kunnen aanpakken. Wat die taak bijzonder uitdagend maakt, is dat ethici niet alleen de snelle opmars van huidige technologische mogelijkheden moeten onderzoeken, maar ook een inschatting moeten maken van potentiële toekomstige toepassingen.
De technologieoptimisten in het debat zien vooral wat er mogelijk wordt. Technologie heeft altijd het potentieel gehad om de maatschappij te transformeren en ons dagelijks leven te verbeteren of eenvoudiger te maken. Dat geldt zeker ook voor implanteerbare technologie. De evolutie loopt ook parallel met die van ‘ziektezorg’ naar ‘welzijnszorg’, waarbij het niet meer alleen gaat om het oplossen van een ziekte, maar om het levenscomfort zo lang mogelijk op peil houden, en het aantal gezonde levensjaren fors te verhogen. Maar de verwachtingen van wat een goede levenskwaliteit is, verschuiven voortdurend. Het is een kwestie van tijd voor we als maatschappij een rits ethische vragen over augmentatietechnologie op ons bord krijgen. Aan het (denk)werk, dus.
Peter Peumans is Chief Technology Officer Health bij imec.
Wil je meer lezen over dit onderwerp? De Eos-winterspecial staat volledig in het teken van technologie en gezondheid.