Vandaag is de overtuiging wijdverspreid dat technologie een toegepaste vorm van wetenschap is. Toch is dat niet altijd zo, schrijft techniekfilosoof Lode Lauwaert.
Beeld: James Watt verbetert zonder wetenschappelijke kennis het eerste model van de stoommachine, die uitvinder Thomas Newcomen ontwikkeld had.
Vandaag is de overtuiging wijdverspreid dat technologie een toegepaste vorm van wetenschap is. Er is namelijk kennis nodig om technologie te ontwerpen, luidt het. Het is niet altijd duidelijk wat er precies wordt bedoeld met die stelling. Wil men zeggen dat technologie op kennis gebaseerd moet zijn? Of betekent het dat de dingen die we maken de facto op kennis gebaseerd zijn?
Een antwoord bieden op die eerste vraag is vrij eenvoudig: het lijdt weinig twijfel dat het beter is dat alle technologie op wetenschap is gebaseerd. Maar wat met de tweede vraag? Op het eerste gezicht moet je daar bevestigend op antwoorden. Tal van technologieën hadden niet kunnen bestaan zonder wetenschap. Geen telefoon zonder kennis van het elektromagnetisme. Geen artificiële intelligentie zonder computerwetenschappen.
Sommigen vinden dat wellicht niet overtuigend. Ze wijzen erop dat jagers-verzamelaars meer dan dertigduizend jaar geleden al de pijl-en-boog gebruikten. En dat de Inuit rond het tweede millennium voor onze jaartelling al parka’s en iglo’s maakten om het hoofd te kunnen bieden aan het barre poolklimaat. Die vormen van technologie werden gemaakt zonder enige vorm van wetenschappelijke kennis. Technologie is ouder dan wetenschap, is dan de conclusie.
Zijn kleding en pijl-en-boog technologieën? Dat hangt af van hoe breed of smal je het begrip opvat. Maar zelfs als je basale zaken als een hamer geen technologie vindt, dan nog zijn er voorbeelden van minder oude vondsten die laten zien dat niet alle technologie toegepaste wetenschap is.
Het idee dat je voor technologie altijd wetenschap nodig hebt is een diepgewortelde overtuiging, maar ze klopt niet
Neem de stoommachine. De eerste versie werd gemaakt door de Britse uitvinder Thomas Newcomen. Maar dat eerste model kampte met problemen. De lage rendabiliteit vormde het grootste struikelblok. Dat probleem werd later opgelost door James Watt, die in 1775 de eerste moderne stoommachine ontwikkelde. De oplossing van de Schot bestond erin een extra vat te installeren, waarin de stoom werd gecondenseerd.
Watts stoommachine bevatte dus twee delen: een condensator die voortdurend koel werd gehouden, en een boiler die onveranderlijk een hoge temperatuur had. Die laatste moest niet meer telkens worden opgewarmd, zoals het geval was bij de eerste stoommachine. De gevolgen van deze ingreep waren van historisch belang. De resultaten van de machine stegen met minstens 20 procent.
Het punt is dat voor die verbetering geen wetenschappelijke kennis werd gebruikt. Watt kon niet uitleggen welk principe aan de basis ligt van het feit dat een stoommachine met boiler en condensator rendabeler is dan een machine zonder condensator. Hij was tot zijn ontdekking gekomen door te knutselen en experimenteren, niet door bestaande kennis toe te passen. Die kennis was er eenvoudigweg niet.
Pas enkele decennia later kwam iemand het wetenschappelijke principe achter de vondst op het spoor. Het was Sadi Carnot die de werking van Watts machine begreep. De Franse fysicus ontdekte dat de hogere rendabiliteit te maken had met het feit dat warmte zich verplaatst van een lichaam met een hoge temperatuur naar een lichaam met een lagere temperatuur.
Het idee dat je voor technologie altijd wetenschap nodig hebt is een diepgewortelde overtuiging, maar ze klopt niet. Natuurlijk baden niet alle dingen gemaakt door mensen in onwetendheid. Maar soms is technologieontwikkeling het gevolg van zoeken en wroeten, en niet van kennis. Laat staan van wetenschappelijke kennis.