Dertig jaar na de ramp in Tsjernobyl en vijf jaar na die in Fukushima kijkt de westerse wereld met argusogen naar de Belgische kerncentrales. Zijn die oude knakkers wel veilig genoeg? De Belgische overheid past alvast de noodplanning aan.
Hoe groot is het risico op een ernstig ongeluk in een kerncentrale, waarbij bijvoorbeeld radioactieve stoffen in het water terechtkomen of er straling vrijkomt? Een artikel uit 2015 in het vaktijdschrift Energy Research & Social Science beantwoordt die vraag: het risico is groter dan vijftig procent dat er elke 60 à 150 jaar een incident à la Fukushima (of erger) plaatsgrijpt. De auteurs, gespecialiseerd in risicobepaling, baseerden zich voor hun raming op een analyse van 216 ‘ernstige’ incidenten die sinds 1960 zijn voorgevallen. Het gaat om ongelukken waarbij de kostprijs van de totale schade (binnen en buiten de nucleaire installatie) meer bedroeg dan 20 miljoen euro.
Nog een observatie uit de studie: tussen 1960 en 1980 nam het aantal incidenten sterk af, om daarna te stabiliseren, met onverwachte uitschieters als Tsjernobyl en Fukushima. Voor de 388 kernreactoren die in 2014 in werking waren (onderzoeksreactoren niet meegeteld), kwamen de wetenschappers uit op één ernstig incident per jaar. ‘Dit is natuurlijk statistiek van de kleine getallen’, zegt Frank Hardeman, expert nucleaire veiligheid en onderdirecteur van het Belgische Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) in Mol. ‘Vóór Fukushima was er maar één heel groot reactorongeval: Tsjernobyl. In dit soort risicoanalyses krijg je gauw een sterke toename als er eens iets gebeurt.’
Een risicoanalyse of risk assessment is in de nucleaire energiesector dus moeilijk uit te voeren op basis van historische gegevens. Dat is een belangrijk verschil met epidemieën, aardbevingen en soortgelijke natuurrampen, waarbij vaak wel genoeg gegevens beschikbaar zijn. Maar dat wil niet zeggen dat risk assessments niet voorkomen in de nucleaire wereld. ‘Nucleaire specialisten werken met zogenoemde probability safety assessments, of PSA’s’, vertelt Hardeman. ‘Op basis van de betrouwbaarheid en levensduur van de afzonderlijke componenten van een nucleaire installatie maken ze een schatting van het risico op een defect en de ernst van de gevolgen ervan. Daarin wordt het risico bottom-up berekend, van componentniveau met filters en watercirculatiesystemen tot op het niveau van het reactorvat.’
België: drie niveaus
De PSA’s in België worden ingedeeld in drie risiconiveaus. Hardeman: ‘Niveau één gaat over het risico op defecten die de werking van de installatie verstoren. Bij niveau twee wordt het risico op lozingen van radioactief materiaal (lucht en water) bekeken, en bij niveau drie wordt dit uitgebreid naar gevolgen voor mens en omgeving.’
België kent een systeem van periodieke veiligheidsevaluaties (PVE’s). ‘De uitbater moet elke tien jaar analyseren hoe het met zijn installatie gesteld is, in vergelijking met de opstart, maar ook refererend naar nieuwe normen of wetgeving, of nieuwe technologie’, vervolgt Hardeman. ‘Hij moet bijvoorbeeld kunnen aantonen dat het risico niet groter werd door wijzigingen aan de installatie, dat componenten tijdig werden vervangen, nieuwe technieken bestudeerd en een actie- en investeringsplan is voorgesteld, goedgekeurd en uitgevoerd. Voor Doel 1 en 2 (de oudste Belgische reactoren, die tien jaar langer dan voorzien open blijven, red.) komt daar nog eens een extra keuring bij, specifiek voor long term operation.’
Negen miljoen potentiële slachtoffers
Risicoberekeningen, allemaal goed en wel, maar wat zijn de gevolgen van een ernstig incident in Doel of Tihange? Die gevolgen kunnen groot zijn. Volgens het vakblad Nature is de kerncentrale van Doel zelfs de Europese koploper op het vlak van het grootste aantal omwonenden – negen miljoen in een straal van 75 kilometer. Tihange staat in diezelfde ranglijst op de vijfde plaats. Bovendien behoren Doel 1 en 2 en Tihange 1 tot de oudste (commerciële) kernreactors ter wereld. In hun voordeel spreekt wel dat ze moeten voldoen aan dezelfde veiligheidsvereisten als gloednieuwe reactors. Kortom: is België genoeg voorbereid op een kernramp?
Hardeman onderscheidt verschillende noodacties voor gemiddelde tot ernstige nucleaire incidenten. ‘Eerst en vooral is er de reflexmaatregel: een exploitant identificeert een probleem dat aanleiding kan geven tot een snelle lozing en waarschuwt de bevoegde overheid, de provincie. Die raadt de bevolking in een straal van ongeveer vier kilometer aan om binnen te blijven. Wij noemen dit ‘schuilen’. Deze schuilzone is circulair, want snelheid is hier vereist – ze staat dus los van bijvoorbeeld de windrichting.’
Bij problemen die niet direct aanleiding geven tot een lozing, maar die toch ernstige gevolgen kunnen hebben, kan de échte noodplanning in werking treden: het Nucleair en Radiologisch Noodplan voor het Belgisch Grondgebied. ‘Dat voorziet in nood- en interventiezones’, zegt Hardeman. ‘De noodzones liggen voor elke kerninstallatie vast en bepalen, afhankelijk van de acties die de bevolking moet ondernemen, binnen welke perimeter de voorbereiding grondig moet gebeuren.’ Voor de kerncentrales van Doel en Tihange, maar ook voor (de Nederlandse en Franse van respectievelijk) Borssele en Chooz, geldt momenteel een schuilzone van tien kilometer, een ‘jodiumzone’ van twintig kilometer (waarbinnen mensen preventief jodiumtabletten krijgen om hun schildklier te beschermen bij een lozing van radioactief jodium) en een evacuatiezone van tien kilometer.’
Naast de noodzones zijn er dus nog de interventiezones. Hardeman: ‘Als er echt iets gebeurt, dan beslist de Belgische overheid over de zones waarin de noodplanmaatregelen écht worden ingesteld. Een perimeter kan verkleind worden, of net uitgebreid tot vijftig kilometer, afhankelijk van de windrichting. De noodzones zijn vooral belangrijk voor de hulpdiensten, zodat die weten waar ze aan toe zijn en erop kunnen oefenen. De interventiezones zorgen ervoor dat er geen onnodig grote maatregelen worden genomen.’
Schildklierkanker
De verschillen in grootte van de perimeters zijn menig expert een doorn in het oog. Mede daarom herziet het ministerie van binnenlandse zaken momenteel het noodplan. Wellicht zullen de schuilperimeters worden uitgebreid van tien naar twintig kilometer. ‘Hierdoor worden ze consistent met de jodiumperimeter’, legt Hardeman uit. De kernramp van Tsjernobyl heeft dan weer geleerd dat de jodiumperimeter best wat ruimer kan. Zo adviseerde de Hoge Gezondheidsraad recent nog om deze perimeter uit te breiden naar honderd kilometer voor kinderen en zwangere vrouwen – lees: het volledige Belgische grondgebied. Na Tsjernobyl waren er immers veel (jonge) kinderen met schildklierkanker.
Een belangrijk element in de actualisering van het Belgisch noodplan is ook een betere samenwerking met de buurlanden en -regio’s. ‘Hier zagen we in het verleden vaak een probleem op het vlak van harmonisatie: officieel worden eerst internationale instanties zoals de Europese Commissie of het Internationaal Atoomagentschap verwittigd, die dan terugkoppelen naar de betrokken landen’, aldus Hardeman. ‘We hebben wel onderlinge overeenkomsten, bijvoorbeeld met de Nederlandse provincies Zeeland en Noord-Brabant, maar die zijn eerder operationeel en minder gericht op afstemming van beleid.’ De SCK-topman steunt de aanpak van Europese regelgevers zoals HENCA en WENRA dat maatregelen genomen in het land waar het incident zich voordoet ook automatisch worden toegepast door het buurland – of toch in die regio’s die binnen de nood- of interventiezones vallen. ‘De drempelwaarde van de radioactieve dosis die bepaalt of mensen al dan niet moeten schuilen, verschilt nu enorm van land tot land. Dat is niet werkbaar voor onze nucleaire installaties die bijna allemaal dicht bij een grens liggen.’