Steeds meer mensen kopen gluten- of lactosevrije voeding omdat ze geloven dat ze de klassieke tegenhanger niet goed verdragen. Toch noteren experts geen toename van voedselintoleranties. Hoe ontstaan die subjectieve klachten dan?
Zelfs rijstwafels zijn tegenwoordig glutenvrij. Geweldig, toch? Vooral omdat ze nooit gluten hebben bevat. Het kleefeiwit uit graan zit namelijk van nature niet in rijst. Maar blijkbaar is een mooi vignet op de verpakking tegenwoordig een sterk verkoopargument. De nieuwste trend in de winkelrekken is ‘vrij van’: naar wens aan te vullen naar wens met gluten, lactose, enzovoort.
Heel wat consumenten denken dat het vroeger beter was, toen oma aan de haard alleen maar producten van op haar eigen veld gebruikte
Voedselintoleranties bestaan wel degelijk. Wie ermee zit opgezadeld en bepaalde ingrediënten volledig of gedeeltelijk uit z’n menu moet bannen, heeft het dankzij die opvallende vignetten een stuk makkelijker in de supermarkt. Maar tegelijk duikt er ook een ander fenomeen op: veel mensen willen geen brood, melk of andere voedingsproducten meer eten, omdat ze denken dat die schadelijk zijn. Medisch gezien is daar echter geen enkele reden voor; voor hen hebben gluten- of lactosevrije etenswaren geen aantoonbaar nut. Hier speelt het nocebo-effect: klachten ontstaan pas door een negatieve verwachting
Als we ons niet echt lekker voelen, wijten we dat tegenwoordig nogal snel aan onze voeding. Wie ’s morgens met een bonzend hoofd wakker wordt na een gezellige avond en een paar glazen rode wijn, zal misschien zelfs denken dat het aan een histamine-intolerantie ligt. Omgekeerd melden heel wat mensen een wonderlijk effect, zodra ze de verdachte stof elimineren: wie alleen nog lactosevrije melk drinkt, blijkt zich ineens veel lichter te voelen. In 2012 kochten drie keer zoveel mensen lactosevrije producten als in 2007, meldt het Duitse marktonderzoeksbureau GfK (Gesellschaft für Konsumforschung).
Intussen is de groep mensen die meent aan een dergelijke overgevoeligheid te lijden sterk gegroeid, blijkt ook uit een enquête die het marktonderzoeksbureau Ears and Eyes in opdracht van ‘Spiegel Online’ (website van het Duitse kwaliteitsweekblad Der Spiegel) in 2014 bij 2.500 mensen hield. Volgens die resultaten schrapt ongeveer één Duitser op vier bepaalde levensmiddelen omdat hij ervan overtuigd is dat hij die niet verdraagt. 11 procent vermindert zijn consumptie van rode wijn, kaas en verschillende vis- en vleessoorten wegens het histaminegehalte.
En dat terwijl de vakwereld nog heftig debatteert over de vraag of een histamine-intolerantie wel bestaat. 9 procent gaf aan dat ze gluten gedeeltelijk of volledig mijden. Daarbij lijdt slechts ongeveer 0,3 procent van de bevolking aan de darmziekte coeliakie, waarbij gluten absoluut moeten gebannen worden. Of er daarnaast ook nog een mildere overgevoeligheid voor gluten bestaat, is onduidelijk. Verder zei 13 procent nog dat ze bepaalde voedingswaren, zoals pindanoten, slechts zelden of helemaal niet eten. Toch hebben maar 2 tot 3 procent van de mensen een echte voedselallergie.
Het is paradoxaal: hoe gezonder we volgens objectieve normen zijn, hoe zieker we ons voelen. Hoogleraar psychologie Winfried Rief (Universität Marburg) vroeg voor een onderzoek aan mensen in Duitsland of zij een verband zagen tussen onze moderne levensstijl en hun gezondheid. Amper 6 procent antwoordde dat ze zich geen zorgen maakten. De meesten vreesden echter dat het leven van nu op allerlei manieren slecht was voor hun lichaam.
Daarbij werden genetisch gewijzigd voedsel, levensmiddelen met hormonen, pesticiden en antibiotica en het gat in de ozonlaag als grootste bedreiging ervaren. Wie zich het meest zorgen maakte over onze ‘moderne’ levensstijl, bleek ook het vaakst te klagen over lichamelijke symptomen zoals buikpijn, neerslachtigheid, vermoeidheid en moedeloosheid. ‘Die deels overdreven bezorgdheid kan wellicht depressies en echte lichamelijke klachten uitlokken’, vermoedt Rief. Bovendien leiden de symptomen er misschien toe dat mensen nog meer gaan piekeren en naar verklaringen voor hun klachten zoeken. Wat er dan eerst was, de bezorgdheid of het symptoom, is onduidelijk.
Voor Rief schuilt er achter deze klachten vooral angst voor de gevolgen van de beschaving. De wereld is complex geworden, en de razendsnelle technische vooruitgang verontrust veel mensen. Ze vrezen dat onze beschaving een stap te ver gaat en dat we de band met onze wortels verliezen. Daardoor worden ze overdreven wantrouwig, zien ze overal gevaren en maken ze zich zorgen over verontreiniging door elektrosmog of giftig voedsel.
Heel wat consumenten denken dat het vroeger beter was, toen oma aan de haard alleen maar producten van op haar eigen veld gebruikte. Die nostalgie vertaalt zich ook in cijfers: meer dan 40 procent vreest dat levensmiddelen vandaag minder gezond zijn en meer schadelijke stoffen bevatten dan 20 jaar geleden. Maar in die periode zijn heel wat dingen juist verbeterd: in fruit en groenten zitten er nauwelijks nog pesticiden. En als er toch sporen gevonden worden, liggen de waarden bijna altijd onder het toegelaten maximum, wat dus als ‘niet schadelijk’ geldt. Volgens het Duitse Bundesinstituut (nationaal voedselagentschap) zijn er in ons lichaam vandaag minder sporen van dioxine terug te vinden dan 30 jaar geleden. Dat blijkt onder meer uit regelmatige analyses van moedermelk. In 2009 lag het dioxinegehalte nog slechts op 1/6 van 1990. In Europa hoeven we ook niet meer bang te zijn voor hormonen in vlees: die werden in 1988 al in de hele EU in de veehouderij verboden.
Sceptisch tegenover experts
Onze inschatting van de risico’s die bepaalde voedingsmiddelen met zich meebrengen is dikwijls weinig rationeel. We slaan de bal dan ook vaak flink mis. Vermeende nieuwe risico’s, zoals gluten, ervaren we door de band als zeer bedreigend, terwijl we oude bekenden zoals salmonella gemakkelijk uit het oog verliezen. Evengoed maken we ons sneller zorgen over ‘gevaren’ die door mensenhanden zijn gemaakt, zoals bewaarstoffen, terwijl we natuurlijke bedreigingen zoals plantaardig gifstoffen eerder onderschatten.
Technische ontwikkelingen wakkeren onze bezorgdheid soms nog verder aan: de laatste decennia zijn meetinstrumenten nauwkeuriger geworden, zegt Mark Lohmann (Bundesinstitut für Risikobewertung). Intussen kunnen we zelfs de kleinste concentraties schadelijke stoffen in voedingswaren meten. ‘Dat betekent echter niet dat de stoffen die we ontdekken in zulke kleine hoeveelheiden ook schadelijk zijn. Het wil evenmin zeggen dat ze vroeger niét in dit voedingsmiddel zaten – misschien konden we de stoffen vroeger gewoon nog niet opsporen.’
Sommige wetenschappers verdiepen zich in de feitelijke gevolgen die onze angst voor schadelijke levensmiddelen heeft. De ‘argwaan die mensen tegenover het moderne leven koesteren’ is intussen zo sterk gegroeid dat ‘hun blik op hun gezondheid vertroebeld’ is, schreef psycholoog Keith Petrie (University of Auckland) al in 2002. Vooral experts moeten eraan geloven: op hun mening wordt niet meer vertrouwd. In extreme gevallen leidt die houding zelfs tot ‘denken in samenzweringstheorieën’ en een ‘paranoïde levensstijl.’
Keith Petrie verdiept zich in het verschijnsel hypersensitiviteit. In Nieuw-Zeeland, waar hij woont en werkt, zijn heel wat mensen bang voor infrageluid. Deze zeer lage tonen worden door windturbines geproduceerd, maar zijn niet hoorbaar voor mensen. Hoewel er geen schadelijke werking is aangetoond, beschouwen vele mensen infrageluid als een ziekmaker. Bewoners met een huis in de buurt van zo’n windturbine melden vaker klachten. Zo kwam Petrie op het idee om 54 mensen voor een test uit te nodigen en hen films te laten zien met informatie over infrageluid.
Eén groep proefpersonen kreeg een video te zien die voor de gevaren van dit geluid waarschuwde, de andere groep keek naar een neutrale reportage. Aansluitend stelden de wetenschappers hun deelnemers tien minuten lang bloot aan infrageluid, daarna nog eens even lang aan nep-infrageluid. Het resultaat was verrassend: de proefpersonen hadden het even lastig met het valse infrageluid als met het echte, maar dat gold alleen voor de mensen die de alarmerende video hadden gezien. In beide gevallen rapporteerden ze dan meer en sterkere klachten.
Wat Petrie hier demonstreert, noemen wetenschappers het nocebo-effect: bij het placebo-effect leidt een positieve verwachting tot een daadwerkelijke verbetering, maar omgekeerd ontstaan bepaalde klachten pas door een negatieve verwachting. Wie zich laat ‘besmetten’ door internetforums, boeken of artikelen vol paniekverhalen, kan dus enkel en alleen al door zijn eigen bezorgdheid ziek worden. Wie dan onschuldige symptomen opmerkt, gaat op zoek naar oorzaken en kan in een neerwaartse spiraal belanden, waarbij angst en klachten elkaar telkens opnieuw versterken.
De belangrijkste vuistregel bij kwaaltjes van welke aard dan ook luidt: niet googelen! Alleen houdt bijna niemand zich daaraan. Ongeveer 60 procent van de internetgebruikers gaat online op zoek naar informatie over gezondheid. De medische wereld heeft het dan ook over ‘cyberchondrie’. De term duikt wordt zelfs in wetenschappelijke artikelen gebruikt en beschrijft wat er gebeurt als mensen met vage klachten hun symptomen googelen en zich vervolgens pas echt ziek gaan voelen.
De Ziekte van Google
Het gebruik van zoekmachines kan de bezorgdheid over onze gezondheid aanwakkeren, bevestigt ook een enquête van Microsoft bij 500 mensen. ‘Dr. Google’ maakt internetgebruikers vooral ziek als ze erg veel pagina’s bekijken, als de informatie schreeuwerig geformuleerd wordt en als ze de neiging hebben zichzelf snel gek te laten maken, in plaats van rationele verklaringen voor hun klachten te zoeken.
Vooral mensen die moeilijk kunnen omgaan met onzekerheid, zijn erg vatbaar voor cyberchondrie. Als je ‘buikpijn’ op een zoekmachine intikt, kom je al snel uit bij gezondheidsportalen waarop meestal een overgevoeligheid voor lactose, fructose, gluten, histamine of een andere stof als verklaring voor je onpasselijkheid wordt aangedragen.
Op lange lijsten van symptomen kunnen patiënten dan aanvinken wat op hen van toepassing is. Juist bij voedingsintoleranties zijn de tekenen vaak zo vaag dat zo goed als iedereen zich er wel in kan herkennen. Want ook volstrekt gezonde mensen hebben wel eens last van buikpijn, gerommel in de darmen, vermoeidheid of een opgeblazen gevoel. ‘Het gebeurt dat patiënten naar de huisarts stappen, hem/haar een artikel of internetprint over een intolerantie voorschotelen en dan vragen: is dat niet wat ik ook heb?’, vertelt Johann Ockenga, hoogleraar inwendige geneeskunde en gastro-enterologie (Uniklinikum Bremen-Mitte). Het is dan erg moeilijk om iemand dat idee weer uit het hoofd te praten. ‘Wij artsen noemen dat De Ziekte van Google.’
Vooral de angst voor tarwe wordt tegenwoordig gevoed. Boeken zoals ‘Wheat Belly’ (‘Broodbuik’) van William Davis (2013) of ‘Grain Brain’ (‘Het glutengevaar’) van David Perlmutter (2014) zijn in hun gevoel voor drama nauwelijks te evenaren. In die boeken staan zinnen zoals ‘graaneters sterven vroeger’ of ‘modern graan valt het brein aan’; pogingen om angst en vrees te verspreiden. Maar vaak zijn heel wat uitspraken juist banaal én al langer bekend: iedereen weet dat een overdreven consumptie van broodjes, pasta en koekjes je dik maakt en het risico op allerlei ziekten verhoogt. Dat geldt overigens evengoed voor salami en spek. De bewering dat tarwe, of liever het gluten erin, de hersenen beschadigt, snijdt wetenschappelijk geen hout. Toch wérkt de paniekzaaierij. Miljoenen mensen kopen zulke boeken, en zowel in de Verenigde Staten als Europa worden het bestsellers.
Dat veel lezers hun best doen om het voedingsadvies van dergelijke auteurs te volgen, valt af te leiden uit online-forums. Davis en Perlmutter raden hun aanhangers aan om weinig koolhydraten en veel vlees te eten. De dieetregels zijn echter zo streng dat veel mensen ze op termijn wellicht niet volhouden. Wie zich echter aan dit advies wil houden, maar zich af en toe toch tot een stukje brood of cake laat verleiden, moet dan kwalijke gevolgen vrezen.
Het team van Jessica Biesiekierski (toen aan de Monash University in Melbourne, nu KU Leuven) toonde een paar jaar geleden aan dat alleen al de angst voor gluten ook tot klachten kan leiden. Voor haar onderzoek ging zij samen met enkele assistenten in de keuken staan: ze kookten een aantal weken voor mensen die over een overgevoeligheid voor gluten klaagden. Een deel van de proefpersonen kreeg glutenvrije kost, de anderen kregen eten dat weinig of veel gluten bevatte. De deelnemers noch het wetenschappelijke team wist welke proefpersoon in welke groep zat. Op het vlak van smaak en textuur leken de drie maaltijden sterk op elkaar.
Ze zagen er ook zo identiek uit dat ‘voorproevers’ alleen maar toevallig konden raden of ze gluten bevatten of niet. Verbazend genoeg verergerden klachten zoals misselijkheid en buikpijn bij alle deelnemers, hoewel slechts een deel van hen echt met gluten in aanraking was gekomen. Alleen al de vrees dat ze dit kleefeiwit misschien te eten zouden krijgen, leidde dus al tot echte symptomen. Wie na het lezen van boeken als ‘Het Glutengevaar’ dus vreest dat brood en pasta schadelijk zijn, maar dit strenge dieet niet volhoudt, krijgt dan ook makkelijk de klachten waarvoor Perlmutter nu net waarschuwt: angsten, concentratiestoornissen of hoofdpijn.
De glutamaat-mythe
Gezondheidsrages komen en gaan. In de jaren ’80 en ’90 worstelden heel wat mensen met een zogenaamde ‘meervoudige chemische overgevoeligheid’. Ook vandaag nog wordt dit ziektebeeld op bepaalde websites als algemeen aanvaarde diagnose voorgesteld: ‘Multiple chemical sensitivity’ (MCS) zou een overgevoeligheidsreactie van het centrale zenuwstelsel zijn op allerlei chemicaliën en milieuverontreinigende stoffen, zoals geurstoffen, oplosmiddelen, wasmiddelen en gifstoffen in woonruimtes, aldus sommige gezondheidsportalen op het net.
Terwijl de meeste mensen die stoffen nauwelijks opmerken, zouden ze bij gevoelige personen tot ernstige schade kunnen leiden. Deze chemische overgevoeligheid hield zelfs vaklui een hele tijd in de ban: artsen en wetenschappers namen de klachten van hun patiënten ernstig en analyseerden de resten van chemische stoffen in hun lichaamsvloeistoffen. Daarbij kwamen ze tot de conclusie dat de hoeveelheden veel te klein waren om enig effect te kunnen hebben. Renate Wrbitzky (Medizinische Hochschule Hannover) en haar collega’s publiceerden zelfs een officiële verklaring: tot nog toe is men er met geen enkele test in geslaagd om fysiologische of biochemische parameters op te sporen die verband houden met de symptomen. Een diagnose in natuurwetenschappelijke zin is dan ook niet mogelijk. Niels Birbaumer, hoogleraar medische psychologie (Universität Tübingen), verklaarde de meervoudige chemische overgevoeligheid toen met het nocebo-effect: de angst voor chemicaliën zorgt voor de klachten, niet het contact met de stoffen zelf.
De waarschuwing dat een stof in onze voeding sluipend gif voor onze hersenen zou zijn, wekt natuurlijk uitermate veel aandacht. In de jaren 1990 deed de Amerikaanse hersenchirurg Russell Blaylock de wereld opschrikken met zijn boek ‘Excitotoxins: The Taste That Kills’. Zijn stelling was dat een substantie in ons eten onze hersenen beschadigt. Het ging toen niet om gluten, maar om de smaakversterker glutamaat.
De gifstof zou de cellen stimuleren tot ze overreageren en zichzelf vernietigen, waarschuwde de auteur. Glutamaat zou als ‘neurologische tijdbom’ in ons lijf tikken en op een dag leiden tot de ‘sluipende dood’ in de vorm van de Ziekte van Parkinson of Alzheimer. Dat angstscenario is jaren blijven circuleren en heeft tot op vandaag effect: nog steeds zijn er mensen die de smaakversterker als gevaarlijk beschouwen.
Verschillende studies konden een dergelijke werking echter niet aantonen en officiële instanties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie beschouwen glutamaat als veilig. Voor u dus overschakelt op een glutenvrij dieet, moet u misschien toch maar even naar het verleden kijken: de mensheid heeft alle vorige ‘alarmerende kwesties’ uitstekend doorstaan en is de artificieel opgewekte gevoeligheden en angsten voor een groot deel weer vergeten.