Een voedselbos combineert meerdere functies. Niet enkel gonst het er van de biodiversiteit, het is ook een aangename plek om toeven waar veel eetbaars groeit. Maar produceren ze voldoende voedsel als de wereldbevolking dra richting tien miljard tikt?
Beeld: Zelfpluktuin ‘t Bezenbos in Drongen combineert bomen en kleinfruit als bessen, druiven, rozenbottel en cassis om ruimte, zonlicht en bodem zoveel mogelijk te optimaliseren. Credit: ‘t Bezenbos.
Bovenop een knik in het landschap in het Oost-Vlaamse Nokere, het soort heuveltje waarover in het voorjaar weleens een peloton dokkert, groeit heel wat lekkers dat je normaal nooit op een Belgische akker aantreft. Aan bomen hangen kiwi’s en pawpaws, amandelen en peren in de vorm van appels (nashiperen). Dichter bij de grond staan rabarber, frambozen, kardoen en asperges. De kruidlaag bevat meer dan zeshonderd soorten eetbare planten, van ananasaardbei tot zwartmoeskervel. We zijn in Het Voedselbos, waar bezieler Bert Dhondt sinds 1999 een natuurlijk bos nabootst. Het grote verschil: hier staan vooral soorten die je kan eten.
Een voedselbos kampeert op het kruispunt tussen natuur en landbouw. In vergelijking met een strakke maisakker is het een rommeltje – planten staan door mekaar en op de grond liggen gevallen bladeren. ‘Je hoort de bladblazers al in gang schieten’, lacht Dhondt. Achter de schijnbare chaos schuilt evenwel orde – die van de natuur. ‘Net als in een bos heeft elke plant hier een functie.’ Sommige planten lokken bijen of vogels, anderen zorgen voor mulch of binden stikstof in de grond. Daardoor behoeft Dhondt geen pesticiden of meststoffen. Hij wijst naar een ruig hoekje onder een appelboom en somt op: moesdistel, smeerwortel, berenklauw. ‘Mineralenpompen die met diepe wortels ver in de bodem voedingsstoffen halen.’
Het idee van voedselbossen is simpel: waarom vechten tegen de natuur als je ook kan samenwerken? Onze landbouw steunt op eenjarige gewassen zoals tarwe, aardappelen en de meeste groenten. Om die te telen, moeten boeren elk jaar ploegen, bezaaien, bemesten en pesticiden spuiten. Intensieve monoculturen leveren ons een overvloed aan spotgoedkope voeding op, maar tegen een hoge prijs. Ze putten bodems uit, vermorzelen de biodiversiteit, decimeren insectenpopulaties en dragen flink bij tot de klimaatcrisis – een kwart van de uitstoot komt van voedselproductie. En ze maken ons kwetsbaar voor alsmaar frequentere weersextremen. ‘We hebben ons landschap uitgekleed’, sakkert Dhondt. ‘Monoculturen zijn nog geen tachtig jaar oud en kijk naar de wereldwijde ravage die ze aanrichtten.’ Zoals we nu boeren, valt niet vol te houden.
4.000 jaar kastanjes
Louis De Jaeger noemt voedselbossen ‘de meest logische vorm van landbouw.’ Als landschapsontwerper is hij een van de bezielers van de Belgische organisatie Food Forest Institute. ‘In onze contreien evolueert de natuur automatisch richting bos. Dan kan je het evengoed een voedselbos laten worden.’ Hij geeft het voorbeeld van een boom op de Etna die al 4.000 jaar kastanjes produceert. ‘In diezelfde periode bewerkten mensen 4.000 keer de bodem. Terwijl je met één handeling – bomen planten – honderden jaren verder kan.’ Het is weliswaar uitzonderlijk dat een boom zo lang vruchten voortbrengt. In onze contreien is 80 tot 100 jaar al een mooi resultaat. Toch kunnen voedselbossen volgens De Jaeger ‘de aarde redden van de verstikkingsdood.’ Omdat ze ecosystemen een duwtje in de rug geven. Dat geldt overigens voor alle vormen van agroforestry (zie kaderstuk).
Zo maken voedselbossen de voedselproductie weerbaarder tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Wie inzet op meerdere soorten, spreidt risico’s. Droogte of late nachtvorst kunnen een monocultuur elimineren, terwijl in voedselbossen altijd iets overeind blijft. Bomen geven schaduw en beschermen tegen wind, waardoor de grond minder snel uitdroogt; hun uitgestrekte wortels geraken bij diep grondwater. ‘Doordat voedselbossen ondergronds meer bodemvocht en nutriënten aanspreken, valt een grotere robuustheid te verwachten in vergelijking met pakweg een maisakker’, zegt Kris Verheyen, professor bosecologie en -beheer bij het Forest & Nature Lab (UGent).
Concrete data van positieve effecten zijn er nauwelijks. Zeker in Vlaanderen staan de meeste voedselbossen in hun kinderschoenen en moet nog blijken of alle beweringen overeind blijven. Door de biodiversiteit, koolstofopslag en andere kenmerken ervan te vergelijken met die van gewone bossen, akkers en graslanden, onderzoekt het Forest & Nature Lab hun potentieel. Als voedselbossen veel koolstof opslaan, is dat niet enkel goed nieuws voor de bodemvruchtbaarheid, maar ook goed voor de strijd tegen de klimaatcrisis. ‘Bij agroforestry is het koolstofgehalte in de bodem hoger dan bij andere vormen van landbouw’, zegt Verheyen. ‘Ook in voedselbossen is dat potentieel er, ik schat dat het ergens tussen dat van landbouw en bos zal zitten.’
Voedselbossen kunnen ‘de aarde redden van de verstikkingsdood’, omdat ze ecosystemen een duwtje in de rug geven
Aan echte bossen tippen ze wellicht niet, maar voedselbossen komen positief uit de vergelijking met monoculturen. Waar eenjarigen de bodem uitputten, verrijken meerjarigen die. Bladeren zorgen voor organisch materiaal, voor humus. In Het Voedselbos verbetert de bodem elk jaar, zegt Dhondt. Ook tijdens kurkdroge zomers irrigeert hij niet. Hij vindt dat we onze bodems waardevoller moeten inschatten. ‘Nu vernielen we die voor de export. Is het dat wel waard? Eigenlijk moet je dat naast ontbossing zetten: voor winst op korte termijn geef je je bodem op voor toekomstige generaties.’ Een oplossing zou zijn om verdienmodellen te koppelen aan ecosysteemdiensten – door boeren te vergoeden voor de koolstof die ze opslaan.
Falafel van eikels
We bezoeken Het Voedselbos in de herfst. Dhondt toont ons zijn kiwi’s. ‘Rond Sinterklaas plukken we die, met de muts op.’ De steenharde kiwi’s gaan voor een maand de zolder op, maar ‘tegen half februari moeten we alle recepten met kiwi uit de kast halen.’ Dhondt stelt ferm dat hij geen productiever landbouwmodel kent. ‘In de winter groeit op een maisakker niets, terwijl ik oogst van januari tot december. Enkel voor olijven en rode wijn ga ik naar de winkel.’ Alleen, zo zegt hij, ‘is dat niet zo gemakkelijk in een tabelletje te gieten als een monocultuur.’ Harde cijfers rond opbrengsten ontbreken goeddeels.
Omdat voedselboslandbouwers niet ploegen, spuiten, bemesten, wieden, irrigeren en zaaien, noemen sommigen het systeem een ‘paradijs voor luie boeren’. Dhondt grinnikt. ‘Wie dat beweert, kent het enkel uit de boekjes.’ De oogst alleen al vergt veel mankracht. Eenjarige gewassen worden mechanisch geoogst, in voedselbossen gebeurt veel met de hand. Kruipt er in de oogst van een hectare graan 13 uur, dan loopt dat voor een hectare appelbomen op tot 300 tot 500 uur. In een voedselbos, waar planten kriskras door mekaar staan, is dat mogelijk nog meer.
Op zich hoeft dat niet erg te zijn. ‘Veel gepensioneerden of mensen met een burn-out zouden met plezier deeltijds meedraaien in zulke projecten’, zegt Dhondt. ‘We zijn onze verbinding met de aarde kwijt. Het potentieel voor zingeving is zo mogelijk nog groter dan voor voedselproductie.’ Maar het maakt ook dat voedselbossen moeilijk kunnen concurreren met grootschalige landbouw. Temeer omdat we veel van onze calorieën halen uit gewassen die minder passen in voedselbossen, zoals aardappelen en tarwe. En niet uit de vruchten, groenten en noten die er gedijen. ‘Diëtisten pleiten voor meer noten in onze voeding, een gezond alternatief voor eiwitten, vetten en koolhydraten’, nuanceert De Jaeger. ‘Van kastanjes kan je brood of pizza maken, van eikels tofu of falafel. Zoals de VS ooit deden met mais, zouden we die ingrediënten in voedingsmiddelen kunnen smokkelen.’
In het Oost-Vlaamse Merelbeke scharrelen kippen in een vrije uitloopzone gevuld met hazelaars. Sommige kippen zijn uitgerust met een zender. Scifi-hennen. ‘Zo volgen we hoe ver ze zich wagen en hoe lang ze ergens rondhangen’, zegt Bert Reubens, onderzoeker agroforestry bij het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Kippen in vrije uitloop beschikken over een wettelijk bepaald areaal. Maar, zo zegt Reubens, ‘in de praktijk zijn dat kale grasvlaktes. Kippen zijn bosvogels. Ze hebben schrik van open ruimtes, waar roofvogels hen kunnen grijpen.’
Met hazelaars in hun uitloop scharrelen de kippen verder en meer verspreid, waardoor er minder mest op één plek belandt. De hazelaars hebben bovendien minder last van de hazelnootboorder. Daarenboven zorgen bomen voor een extra inkomstenbron – dat kunnen noten zijn, maar ook houtsnippers uit snelgroeiende wilgen. Dit experiment van ILVO is een voorbeeld van agroforestry, of boslandbouw. De meest doorgedreven versie daarvan is een voedselbos, maar in principe valt alles wat land- en bosbouw combineert onder die noemer. ‘Voor professionele boeren is een minder complexe vorm van agroforestry vaak haalbaarder dan een voedselbos’, zegt Reubens.
Klimaatbuffer
In feite is het niets nieuws. Rol een oude Ferrariskaart van Vlaanderen open en je ontwaart een mozaïek van akkers met populieren, hoogstamboomgaarden met koeien en versnipperde percelen met daarrond houtkanten en bomenrijen. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de landbouw intensifieerde, verdween veel daarvan. Maar nu herontdekken boeren het nut van bomen. Zo winnen bomenrijen tussen gewassen – alley cropping – aan populariteit. Aan de overkant van de straat test ILVO zo’n opstelling uit.
‘We bekijken de impact van bomen op het microklimaat, de productie, de bodem en de diversiteit’, zegt Reubens. Met schaduwdoeken isoleert hij het effect van schaduw. ‘Verder onderzoeken we welke gewasvariëteiten en bomen zich er het best toe lenen en hoe we hieraan een verdienmodel kunnen koppelen.’ Want: bomen op het veld betekenen ook concurrentie voor water en licht, wat de opbrengst van het hoofdgewas kan verlagen.
Veel boeren vrezen dat een boom plaats inneemt en tijd vergt. Maar, zo argumenteert Reubens, zonder bomen blijft het potentieel van land vaak net onderbenut. ‘Klassieke teelten gebruiken de grond slechts een deel van het jaar en in één dimensie, de vlakte. Terwijl er drie dimensies te benutten vallen – ook de hoogte en de tijd. Als je enkel naar het individuele product kijkt, dan kan je zeggen: die bomen staan in de weg. Maar in z’n geheel wordt het een ander plaatje. Uit studies blijkt dat de totale productie groter is als je gewassen en bomen mengt. Omdat je licht, water en voedingsstoffen net beter benut.’
Bomen werpen eveneens een buffer op tegen extreme temperaturen. Op de warmste uren van de dag is het gemiddeld drie tot zes graden koeler op percelen waar agroforestry wordt toegepast. Bomen beschermen tegen wind, waardoor de grond minder snel uitdroogt. Toch reageren veel landbouwers afwachtend. Er zijn nog barrières. Niet enkel onzekerheid over de opbrengst, maar ook over de wetgeving. Want: mag een veeteler fruit uit een weide verwerken? En hoe voorkomt hij contaminatie? ‘Onze landbouw is gericht op grootschaligheid. Iedereen die het op een andere manier probeert, botst op honderd-en-één regeltjes.’
‘t Bezenbos
Een praktijkvoorbeeld van agroforestry vinden we aan de andere kant van Gent. Naast een kasteeldomein in Drongen ligt zelfpluktuin ‘t Bezenbos. Zeven jaar geleden plantte Niels Everaerd hier appelaars en notelaars, een jaar later volgden lange rijen kleinfruit – van logan- en jostabessen tot druiven, rozenbottel en de cassis waarop veel ingeweken Oost-Europeanen verlekkerd zijn. Langs elzen slingeren kiwibessen zich omhoog. Bij mooi weer fietsen Gentenaren langs de Brugse Vaart naar hier om hun mandjes te vullen met zomerframbozen, kruisbessen en aalbessen.
‘Ik koos voor de combinatie tussen bomen en kleinfruit om ruimte, zonlicht en bodem zoveel mogelijk te optimaliseren’, verklaart Everaerd, die ‘t Bezenbos combineert met een job als landschapsarchitect. Voordien werkte hij als ruimtelijk planner voor de stad Brugge. ‘Daar merkte ik dat we niet op de politiek moeten rekenen om onze omgeving te veranderen. Steden ontwikkelen zich al decennia, maar het platteland blijft achter. Rond boerderijen die vrijkomen komt onmiddellijk een hoge haag of hek. De kleine percelen verdwijnen, de grote gaan op in grootschalige productie.’
‘t Bezenbos biedt een tegengewicht. Een plek waar mensen komen plukken – het sociale is belangrijk, maar het is mooi meegenomen dat arbeid de grootste kost vormt in kleinfruit – of een evenement bijwonen in de boomgaard. Naast de zelfpluktuin ligt de groentewinkel van zijn ouders. Als boerenzoon beseft hij: dit soort systemen kunnen alleen blijven bestaan als ze rendabel zijn. ‘Het blijft een nichemarkt, niet elk dorp heeft een zelfpluktuin nodig. Je gaat er ook niet rijk van worden, maar mits een grotere oppervlakte en optimalisatie van soorten, kan je er wel van leven.’
Hoge opbrengsten zijn nochtans cruciaal als we tien miljard mensen moeten voeden. Voorstanders van land sparing menen dat we best zoveel mogelijk eten kweken op een zo klein mogelijke oppervlakte, ook als we daarvoor vervuilende methodes behoeven. Zo laten we meer ruimte voor echte natuur. Daartegenover staat land sharing, kiezen voor landbouwconcepten als voedselbossen – die weliswaar meer ruimte inpalmen, maar ook vriendelijker zijn voor het milieu. En die meerdere functies vervullen, wat van een tarweveld niet gezegd kan worden. ‘Zo combineert een voedselbos voedselproductie, biodiversiteit én beleving’, stelt De Jaeger. ‘Terwijl er rond landbouw en natuur veel polarisering heerst, verbinden voedselbossen die twee. Ik vind dat ze daarvoor de Nobelprijs van de Vrede verdienen.’
In geval van nood
Ook hier blijft het wachten op data, maar de biodiversiteit van een voedselbos zit wellicht ergens tussen die van een bos en een landbouwgebied. Veel hangt af van de soort biodiversiteit. Akker- en weidevogels tref je in een voedselbos niet, bestuivers en insecten des te meer. ‘Doordat er meer bloeiende planten groeien dan in een regulier bos, verwachten we dat bestuivers in hoge mate aanwezig zullen zijn’, aldus Verheyen. ‘Zeldzame soorten? Dat blijft ten zeerste de vraag.’ Al is dat niet het enige argument. Hij verwijst naar alarmerend onderzoek over de insectensterfte. ‘Als voedselbossen die basisbiodiversiteit opkrikken binnen ons landbouwlandschap, dan is dat al heel wat.’ Eerder dan natuurgebieden of landbouwgronden te vervangen, vullen voedselbossen die dus op een waardevolle manier aan.
Luidens De Jaeger kunnen kleinschalige voedselbossen eveneens dienen als noodvoedselplan. Op vraag van het Departement Landbouw van de Vlaamse overheid werkte Food Forest Institute mee een voedselbosstrategie uit. Door bomen te planten in tuinen, bedrijfsterreinen en landbouwgebieden, zo stelt De Jaeger, verkleinen we onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Die zijn nodig om het land te bewerken en om pesticiden en meststoffen te maken. ‘We houden onze landbouw in leven met een infuus. Dat systeem is fragiel. Draai de gaskraan dicht en een maisveld blijft kaal achter. Een voedselbos blijft produceren.’
De Jaeger maakt zich sterk dat voedselbomen in geval van nood twintig procent van Vlaanderen kunnen voeden. Hij schudt een berekening uit zijn mouw. Vee heeft sowieso schaduw nodig; zeventien eiken, kastanjes of walnoten per hectare weiland betekent 2,1 miljoen extra bomen. Doe hetzelfde rond akkers en in tuinen en de teller stopt op zes miljoen. Zo leggen we onze eieren in verschillende mandjes, betoogt De Jaeger. Hij pleit voor pragmatisme, bijvoorbeeld door boeren toe te staan om zelf aangeplante bomen waar nodig opnieuw te kappen. ‘Als er nu een zeldzame vogel in een boom komt, dan is een boer dat land voor altijd kwijt. Gevolg: hij plant liever niets. Wij willen zodanig beschermen dat we de situatie niet vooruit helpen.’ Door boeren meer flexibiliteit te geven, zou er veel – al dan niet tijdelijke – natuur bijkomen.
Geurverwarrers
Een verscheidenheid aan gewassen maakt het in de praktijk vaak moeilijk om aan rendabele volumes van één teelt te geraken. In Het Voedselbos rijpen de appels ongelijk af – ‘voor een teler een nachtmerrie’, dixit Dhondt. ‘Voor mij betekent het dat ik geen elektriciteitskosten heb om ze te bewaren.’ Dhondt leeft niet van de opbrengsten van zijn bos, wel van de opleidingen die hij er organiseert. Dat geldt voor het leeuwendeel van de zogenaamde ‘romantische’ voedselbossen. Je kan er kamperen, teambuilden, dineren of vergaderen. ‘Maar voedselbossystemen zullen enkel blijven bestaan als ze opbrengen voor de boer’, zegt Piet Moerman. Samen met zijn vrouw Hilde Eylenbosch probeert hij voedselbossen te rationaliseren.
In het Oost-Vlaamse Deinze ligt het Eetbos van het koppel. In vergelijking met Het Voedselbos lijkt dat een pak gestructureerder. Druivelaars en aroniabessen groeien in concentrische cirkels, zodat Moerman bij het werk niet veel moet draaien en keren. Om geen tijd te verliezen aan eindeloos zoeken, staat elke plant op een vaste plaats in verschillende vakken. De efficiëntie schuilt eveneens in de keuze voor bepaalde planten – kastanjes die per één in een bolster zitten, ‘tien keer minder pelwerk’, en geknotte haagbeuken die druivelaars op werkhoogte ondersteunen. ‘We kunnen niet zoals de Romeinen veldesdoorn gebruiken, waar de druivelaars inkropen tot in de uiterste takjes. De Romeinen hadden slaven om die druiven te oogsten, ik moet het zelf doen’, knipoogt Moerman.
Het Eetbos vormt een lappendeken van landschapjes. Op het droogste stuk groeien mediterrane planten, stapeltjes hout bieden overwinterplekken aan padden en bruine kikkers, op een stuk weiland grazen schapen en een vijver gonst van het leven. Andere landbouwers vertellen Moerman dat hij ‘morst met grond’. Je kan hier mais zetten, prediken ze, ginder aardappelen. ‘Maar ik heb die biodiversiteit nodig om pesten en plagen onder controle te houden. Anders zijn we weer vertrokken met het oude systeem.’ En dus houden geurverwarrers als rozemarijn en hyssop belagers van zijn druiven, eten vleermuizen de fruitmotten op en dient een nestkast om torenvalken aan te trekken om de woelmuizenpopulatie onder controle te houden.
In een voedselbos is het geheel groter dan de som van de delen. De kracht zit ’m in het samenspel van de verschillende planten. ‘Bosecosystemen draaien al miljoenen jaren op zichzelf’, aldus Moerman. ‘Een monocultuur kan dat niet. Daar concurreren alle planten voor hetzelfde en hebben ze dezelfde microben op hun wortels.’ Berokkenen die microben schade, dan is alles weg. Zet je daarentegen diverse planten door mekaar, dan beschermen hun verschillende microben tegen de invloeden van de boosdoeners. ‘Hoe rijker het microbieel leven, hoe gezonder.’
Als voedselbossen veel koolstof opslaan, is dat ook goed voor de strijd tegen de klimaatcrisis
Moerman gelooft dat chemische landbouw op zijn laatste benen loopt. ‘We hebben het verlies aan microbieel leven en vruchtbaarheid veertig jaar gecompenseerd met chemische middelen, maar dat systeem zit tegen de limiet aan. Nu moeten we natuurlijke processen gebruiken. Dat kan door voedselbossen aan te leggen, maar evengoed door niet te ploegen. Of door bloemenranden aan te leggen rond akkers, die zweefvliegen en sluipwespen aantrekken, beestjes die bladluizen opeten.’
Gezonder voor mens en planeet
Op een apart stuk van hun land markeerden Moerman en Eylenbosch zes vakken. In A-vakken groeien fruitsoorten als appel, pruim, peer en jostabes op zichzelf, in B- en C-vakken krijgen ze het gezelschap van stikstofbindende planten en steunplanten die voor bladval zorgen. Gedurende tien jaar noteert het koppel de oogst in kilo’s en de arbeidsuren om te mulchen, maaien, wieden en snoeien. Ook het koolstofgehalte in de bodem en de biodiversiteit wordt in kaart gebracht. In samenwerking met het Forest & Nature Lab en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek willen ze zo te weten komen of steunplanten een verschil maken.
Moerman is voorzichtig optimistisch. ‘Pesticiden zijn de grootste uitgave voor fruitboeren. We overtuigen hen pas als ze weten wat het opbrengt.’ Het financiële plaatje is nog te weinig gekend. En ook op andere gebieden valt er nog veel progressie te boeken. Zo moeten de teeltsystemen geoptimaliseerd worden. ‘Hoe ver of hoe dicht bij elkaar planten we best, welke soort concurreert met welke? Die vragen moeten nog verder beantwoord worden.’
Dat we met voedselbossen mogelijk inboeten op productiviteit, hoeft volgens hem geen struikelblok te zijn. ‘Ze zullen minder kilo’s opbrengen, maar die zullen een hogere voedingswaarde hebben. Plus: hebben we al die kilo’s nodig? Nu verdwijnt het gros van onze landbouwproductie in de voederbakken van koeien. Als we minder vlees eten en de veestapel afbouwen, dan compenseert dat ruimschoots wat we inboeten op productiviteit door te kiezen voor natuurinclusieve landbouwtechnieken. Voedselbossen gaan vriendelijker zijn voor de aarde en gezonder voor de mens.’
Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.