Ze ogen misschien niet zo smakelijk, maar vliegen, maden en aaskevers zijn onontbeerlijk voor een gezond ecosysteem en veerkrachtige natuur. Toch hebben ze nauwelijks iets te bikken in onze sterk opgeruimde bossen. Waar zijn alle kadavers heen?
Als ik ga wandelen in het bos, kom ik er nooit eentje tegen. Meestal liggen er wel aan de kant van de weg: een platgereden egel, een aangereden duif. Grote kadavers tref je daar echter niet. Wat gebeurt er met reeën of everzwijnen die onder de wielen terecht komen? Tijdens een telefoontje met de klantendienst van een destructiebedrijf kom ik het te weten. Ze worden opgehaald, gepasteuriseerd, gedroogd en verwerkt tot diervoeder of grondstof voor de betonindustrie.
Ik slik.
Waarom geven we deze dieren niet terug aan de natuur?
Ik neem contact op met Judith Slagt van ARK Natuurontwikkeling. Deze Nederlandse organisatie zet actief in op rewilding of het herstellen van natuurlijke processen in de natuur. Dode dieren zijn daar een essentieel onderdeel van en ARK promoot dan ook al jaren haar dood-doet-leven-visie.
‘Een heleboel beesten zijn afhankelijk van kadavers,’ vertelt Slagt. ‘Ook dieren waarvan je het misschien niet verwacht, profiteren daarvan. Vlinders zoals de atalanta komen de sappen opzuigen. Herten knabbelen aan de botten om mineralen zoals calcium op te nemen. Roodborstjes en koolmeesjes plukken de haren uit om in het broedseizoen hun nesten te maken. Ook eekhoorns en muizen gebruiken haren als nestmateriaal. Dat is lekker warm. Elk stukje van zo’n kadaver wordt hergebruikt.’
Een kadaver trekt zoogdieren aan zoals vos, das, steenmarter, boommarter, everzwijn en wolf. Ook grote vogels zoals raaf, rode wouw, zeearend en buizerd vinden hun weg ernaartoe. Minder leuk om zien maar bijzonder belangrijk zijn de vele insecten en larven. Die sluiten de voedselkringloop en vormen zelf weer proviand voor egels, spinnen en vogels.
‘Op en rond kadavers gaan ook allerlei gekke dingen groeien,’ zegt Slagt. ‘Omdat er zaadjes uit de maaginhoud van het kadaver vrijkomen. Of omdat er plots allerlei mineralen in de bodem terecht komen die een goede voedingsbodem vormen voor planten die er anders geen kans maken.’
Natuur is nu eenmaal rommeliger dan de gemiddelde achtertuin
‘De mens is goed in dingen uit het systeem halen,’ betreurt Slagt. ‘Tot een paar decennia geleden hadden we hier in Nederland erg opgeruimde bossen. Toen kwam langzaam het besef dat dood hout goed is omdat er allemaal beestjes en zwammen en planten op zitten. Het is wat rommeliger dan je in je achtertuin hebt, maar dit is hoe natuur er hoort uit te zien.’
‘Met dode dieren is het precies hetzelfde. Die horen er gewoon bij. Voedingsstoffen van het ene organisme worden zo beschikbaar gesteld voor het andere organisme. Door die dieren in de natuur te laten liggen, sluit je de cyclus.’
Wat als de aaseters verdwenen zijn? Slagt glimlacht. ‘Die komen wel. Bij het terugplaatsen van kadavers verschenen hier plots allerlei insectensoorten waarvan we dachten dat ze al verdwenen waren uit het gebied. Het kan soms even duren, maar uiteindelijk wordt alles afgebroken.’ Het niet aanbieden van aas omdat er geen aaseters zijn, is een cirkelredenering.
We doen het al zo lang zonder grote kadavers. Kunnen we niet gewoon zo verder? Ik vraag het aan Slagt. ‘Kunnen we het doen? Ja. Moet je het ook willen? Nee. De natuur heeft het zwaar. We kampen met biodiversiteitsverlies. Klimaatverandering brengt dan weer droogte en hitte met zich mee. Als mens leggen wij overal wegen aan en versnipperen we het gebied. En dan gaan we er ook nog eens van alles uit halen, van dood hout tot dode dieren. Zo wordt je ecosysteem minder weerbaar en kan het minder goed het hoofd bieden aan een crisis.’
Proper Vlaanderen en de kadaverschaarste
Onze natuur lijdt al jaren aan kadaverschaarste. Grote grazers zijn in deze regio in het wild al eeuwen uitgestorven. De Gallowayrunderen en Konikpaarden die natuurorganisaties inzetten om hun gebieden te beheren, worden beschouwd als vee. Die vallen onder strikte Europese regelgeving en moeten dus geruimd worden na hun dood. In de Nederlandse natuurgebieden Oostvaardersplassen en Veluwe geldt een uitzonderingsmaatregel. Daar mogen grote grazers blijven liggen na hun dood. Een dergelijke maatregel is er in Vlaanderen niet. Een groot deel van de weinige wilde dieren die overblijven, verdwijnt bovendien door jacht of aanrijding.
‘Hier in Nederland is het erg ingeburgerd om dode dieren te laten liggen. Ik ken zelfs een bos met verschillende wandelpaden, met en zonder kadavers. Het verschilt natuurlijk per gebied, maar het is zeker niet meer standaard om ze af te voeren,’ getuigt Slagt. Een groot verschil met Vlaanderen waar volgens cijfers van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) in 2019 maar liefst 47 ton aan aangereden wild opgehaald en vernietigd werd.
Ik bel met Muriël Vervaeke van het Agentschap Natuur en Bos (ANB) en vraag haar naar de regelgeving in Vlaanderen. Ze vertelt me dat wilde dieren geen eigenaar hebben en daarom buiten de bevoegdheid van het ANB of de OVAM vallen. Ze hebben wel adviezen opgesteld om eventuele hinder te voorkomen. Daarbij raadt het ANB aan om alle dierlijk afval te begraven of af te voeren. Als de kadavers blijven liggen, dan liefst ver weg van de wandelpaden en zoveel mogelijk bedekt met struikgewas of bladeren. In praktijk wordt aangereden wild meestal opgehaald door een destructiebedrijf op vraag van gemeenten of de beheerders van de wegen, spoorwegen of waterwegen.
In 2019 werd in Vlaanderen maar liefst 47 ton aangereden wild opgehaald en vernietigd
Van 2008 tot 2012 legde Dirk Raes, toenmalig boswachter van het Zoniënwoud, alle aangereden dieren stelselmatig terug in het bos. ‘We wilden de biodiversiteit verrijken en mensen uitleggen waarom kadavers belangrijk zijn. Maar we maakten ook een inventaris van wat er zoal doodgereden werd,’ vertelt Raes. Hij kijkt met trots terug op het project. ‘We zijn er met een open vizier op af gestapt. We wisten niet wat we mochten verwachten. Kevers als doodgravers zie je normaal niet. Dat was best mooi.’
Het project liep in de kijker, zowel in de media als bij buitenlandse organisaties. De speciale kadaverwandelingen die Raes organiseerde, kregen veel aandacht. ‘Daar werd erg enthousiast op gereageerd.’ Door uitleg te geven en beelden te delen groeide langzaam het besef dat dode dieren onontbeerlijk zijn voor de natuur. ‘Zeker kinderen stapten daar met een open vizier en vol interesse op af. Kinderen zijn erg onbevangen’.
Het project eindigde in 2012. En toen werd het stil hier in Vlaanderen.
Behalve de boeiende scriptie van Raven Onzea over aaskevers op ree-kadavers, vind ik verder in Vlaanderen weinig terug op vlak van expertise of experimenten. Als ik een aantal boswachters opbel, geven ze aan dat ze wel eens een dood dier het bos intrekken, maar dat gebeurt sporadisch en altijd verborgen voor het publiek. Ook ingewanden van afgeschoten wild worden na de jacht vaak netjes opgeruimd. Raes bevestigt die mentaliteit: ‘Het wilde is eruit, alles moet proper en netjes zijn. Dat is niet alleen met dode dieren. Zodra wat brandnetels op een wandelpad te hoog groeien, wordt al gevraagd om te gaan maaien.’
Het grootste probleem blijkt menselijke perceptie. Het is tijd om een nieuw normaal te creëren. Slagt knikt. ‘We zijn het niet meer gewend. Kijk naar onze samenleving. Als je oud bent, ga je naar een verzorgingstehuis. Het ganse sterfproces is uit onze maatschappij weggehaald. Maar met educatie kom je een heel eind. Mensen moeten snappen waarom het belangrijk is dat er een dood beest ligt.’
Zeearend biedt redding
Dat er in Vlaanderen weinig animo voor dode dieren is, is een understatement. Ik bel de projectleiders van twee natuurgebieden in Vlaanderen op die vermelden met rewilding bezig te zijn. Als ik vraag naar plannen om kadavers terug te plaatsen, wordt dat voorstel onmiddellijk afgewezen. Ik stoot duidelijk op een taboe. Het Zoniënwoud-project heeft daar blijkbaar weinig aan veranderd. Raes bevestigt dat. ‘Dan stopt het project en je verliest waar je al die jaren aan gewerkt hebt. Toch ben ik er zeker van dat het weer kan gaan leven als er maar iemand zijn schouders weer onder zet.’
Zo iemand vind ik bij het Fonds voor Instandhouding van Roofvogels (FIR) dat met een subsidie van Provincie Antwerpen broedmogelijkheden voor vis- en zeearend creëert. Om verstoring of vergiftiging te vermijden, is de locatie voorlopig geheim. Ik spreek met Manu De Hauwere, de drijvende kracht achter het project. Om de kans op broedende arenden te vergroten, zal hij ze de komende winter dode vis aanbieden.
Op mijn vraag naar plannen om ook met zoogdierkadavers te werken, reageert hij positief. ‘De zeearend eet van nature ook zoogdieren. Grotere kadavers bieden bovendien het voordeel dat we eventueel geringde zeearenden makkelijker kunnen identificeren. Een ring aflezen is niet altijd evident. Hoe langer het dier blijft zitten, hoe meer kans we hebben dat correct te doen. Een zeearend pakt een vis gewoon mee. Op een ree-kadaver moet hij wel even blijven stilzitten.’
Dat De Hauwere enthousiast is, blijkt uit het aantal vossen in zijn diepvriezer. In afwachting van de dalende temperaturen deze winter is hij alvast beginnen verzamelen wat hij langs de kant van de weg vond. Met boswachters uit de buurt heeft hij de afspraak dat ze hem verwittigen zodra ze weet hebben van een aangereden ree. De passie waarmee De Hauwere dit project aanvangt, is aanstekelijk. Benieuwd of anderen in zijn voetsporen treden.
Meer weten over kadavers?
Op de website van ARK Natuurontwikkeling lees je over hun projecten omtrent Dood Doet Leven.
Op de bijzonder originele Instagram-pagina van Elke Wenting, doctoraatsstudente aan Wageningen Universiteit, kan je haar onderzoek naar de meerwaarde van kadavers volgen.
Pleidooi voor meer dode dieren, Eos Wetenschap